direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Holten, Koeweideweg 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BP20200007-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan "Buitengebied Holten, Koeweideweg 1" met identificatienummer NL.IMRO.1742.BP20200007-0301 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn, en geen betrekking hebbend op detailhandel of horeca-gerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij bijbehorend bouwwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.7 afhankelijke woonruimte:

een recreatiewoning, gastenverlijf of bijgebouw, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is en waarbij sprake is van één huishouden op het perceel;

1.8 agrarisch bedrijf

een economische eenheid met een minimale omvang van meer dan 11 NGE dat is gericht op het voortbrengen van produkten door het telen van gewassen "kwekerijen en houtteelt, daaronder niet begrepen" en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een vis- of wormenkwekerij;

1.9 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bed & breakfast

binnen de woning het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan niet meer dan vier personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.12 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel verkoopactiviteit uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.13 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een (dienstverlenende) instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bestaande situatie

ten aanzien van bebouwing:legaal aanwezige bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning. Ten aanzien van gebruik:het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Indien en voor zover meerdere bestemmingsvlakken middels een aanduiding met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.17 bijbehorend bouwwerk

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 boerderijkamers

een (deel van) een agrarisch gebouw behorende bij een in werking zijnd agrarisch bedrijf met dien verstande dat het ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf, niet groter dan 50 m2 per boerderijkamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrararische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;

1.19 boomkwekerij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.27 crossterrein

terrein gebruikt voor een wedstrijd of training met motorfietsen of een daarmee gelijk te stellen voertuig. Op het terrein is een parcours uitgezet met natuurlijke hindernissen;

1.28 dagrecreatie

extensief medegebruik van gronden zoals niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.29 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.30 de verbeelding (plankaart)

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, Koeweideweg 1 , bestaande uit de kaarten met nr. NL.IMRO.1742.BP20200007-0301;

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.32 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.33 dienstverlening

het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;

1.34 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.35 eerste verdieping

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.36 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.37 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 hobbymatig houden van dieren

het niet bedrijfsmatig houden van vee met een maximale produktieomvang tot 11 Nge;

1.40 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.41 huishouden

samenlevingsvorm van één gezin of met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband;

1.42 kampeermiddel

een tent, tentwagen, een kampeerauto, niet zijnde een stacaravan of een chalet;

1.43 kampeerplaats

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel. Een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt.

1.44 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;

1.45 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 stuks kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, met dien verstande dat stacaravans niet zijn toegestaan;

1.46 landschappelijke inpassing

een plan waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe een nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot de bestaande bebouwing en bestaande omgeving. In het plan moet in elk geval de erfinrichting en (erf)beplanting worden opgenomen en hoe deze zich verhouden tot de omgeving;

1.47 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.48 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.49 mantelzorg

het bieden van zorg in een woning aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.50 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.51 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.52 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.53 omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingrecht;

1.54 overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak;

1.55 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.56 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.57 perceelgrens

De scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.58 permanente bewoning

er is sprake van permanente bewoning als een recreatiewoning, een stacaravan of ander kampeermiddel het hoofdverblijf voor de gebruiker is en/of voor bewoning anders dan in het kader van recreatief verblijf wordt gebruikt;

1.59 persoonsgebonden overgangsrecht

een persoonsgebonden overgangsrecht is een overgangsrecht zoals bedoeld in artikel 4 lid 11 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht of artikel 3.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het strijdige gebruik mag worden voortgezet door die perso(o)n(en) die op de datum van vaststelling van het omgevingsplan een persoongebonden overgangsrecht hebben;

1.60 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.61 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.62 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.63 recreatief verblijf

verblijf dat plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie en dat enkel gericht is op ontspanning of vrijetijdsbesteding, niet zijnde kortdurende recreatieve activiteiten;

1.64 recreatiewoningen

verblijfsobjecten bestemd voor het recreatieve verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en waar permanente bewoning is uitgesloten

1.65 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.66 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.67 veldschuur

een vrijstaand eenvoudig gebouw zonder verdieping die gebruikt wordt als schuilplaats voor vee, opslag van agrarische hulpmaterialen zoals machines of opslag van gewassen zoals stro, hooi en zaagsel.

1.68 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.69 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen;

1.70 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.71 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.72 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.73 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bepalen maten, maatvoering
  • a. peil:
    • 1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor gebouwen waarvan de toegang niet onmiddelijk aan de weg grenst en waar direct in de omgeving is gelegen: de gemiddelde hoogtemaat ten opzichte van NAP;
    • 3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het terrein;

  • b. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • d. de inhoud van een bouwwerk: bovenkant afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • f. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • g. afstand tot de zijdelingse perceelgrens: tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

  • h. maaiveld: de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzend) terrein;
2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt tot een maximum van 4 m2 per bouwdeel.

2.3 Maten

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bestaande agrarische bedrijven en de uitoefening van het agrarische bedrijf;
  • b. bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • c. akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
  • d. het behoud en het herstel van de landschappelijke waarden, tot uidrukking komend in de openheid van het landschap of kleinere natuurelementen;
  • e. bestaande woningen;
  • f. bestaande bedrijfswoningen,
  • g. bestaande tuin, erf, erfontsluiting en parkeervoorzieningen;
  • h. bestaande infrastructurele voorzieningen, daaronder begrepen verharde en onverharde wegen;
  • i. het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • j. bestaande veldschuren;
  • k. bestaande recreatieverblijven;
  • l. bestaande sportactiviteiten;
  • m. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  • n. dagrecreatie;
  • o. druiventeelt;
  • p. het weiden van vee;
  • q. paardrijbakken welk op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
3.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding (plankaart) voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat schuren en stallen die met een bouwvergunning of omgevingsvergunning aanwezig zijn of gebouwd kunnen worden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde anders dan voor perceel- en erfafscheidingen, mag maximaal 3 m zijn.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. de landschappelijke inpassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.1 ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    • 1. de paardrijbak is gesitueerd binnen 25 meter van de bestemming Wonen;
    • 2. uitsluitend is één paardrijbak per woning of veldschuur toegestaan, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan ten behoeve van recreatiewoningen;
    • 3. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    • 4. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    • 5. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    • 6. de hoogte van de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    • 7. lichtmasten niet zijn toegestaan.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het vestigen of uitbreiden van een (intensief) agrarisch bedrijf, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • b. huisvesten van landbouwhuisdieren op een verdieping;
  • c. (boom)kwekerijen zijn niet toegestaan, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • d. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • e. buitenopslag ten dienste van de bedrijfsvoering op onbebouwde grond, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • f. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • g. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • h. de opslag van gevaarlijke stoffen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • i. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • j. het gebruik van onbebouwde grond voor dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel of plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • k. detailhandel, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • l. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • m. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • n. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • o. het splitsen van woningen, het toevoegen van woningen of het samenvoegen van woningen, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • p. permanente bewoning van recreatiewoningen of objecten met een functie voor verblijfsrecreatie, tenzij er een persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is;
  • q. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • r. bewoning van (agrarische) bedrijfswoningen anders dan ten dienste van de bedrijfsvoering, tenzij deze bewoning is aangevangen voor 1 november 2012;
  • s. bewoning van een woning door meer dan één huishouden, tenzij dit op basis van een melding/omgevingsvergunning is toegestaan;
  • t. het uitbreiden van de verblijfsrecreatieve functie;
  • u. het uitbreiden van de horeca functie;
  • v. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • w. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit omgevingsplan.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een minimale oppervlakte van 100 m2;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, sloten en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken;
  • g. het kappen van hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen.
3.6.2 Uitzondering op verbod

Het in 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor een Omgevingsvergunning in verband met archeologie is vereist;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen;
  • e. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
  • f. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • g. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • h. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • i. kweekgoed;
  • j. houtopstand die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • k. houtopstand waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie geldt;
  • l. houtopstand die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college;
  • m. dienen ter uitvoering van en realisatie van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantings- en beheerplan.
3.6.3 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend, mits er gaan aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. bestaande veldschuren;
  • d. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de
    terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • f. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • g. tuin, erf, erfontsluiting en parkeergelegenheid ten behoeve van een bestaande, vergunde (recreatie)woning;
  • h. voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
4.2 Bouwregels

Op de tot ' Bos' bestemde gronden mogen worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van het onderhoud en beheer, met dien verstande dat:
    • 1. de aaneengesloten oppervlakte van het onderhouds- en/of beheersgebied niet minder dan 100 ha bedraagt;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 3. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. trimtoestellen met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. wildoberservatieposten met een maximale hoogte van 8 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde met een maximale hoogte van 3 m;
  • d. perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • e. informatievoorzieningen met een maximale hoogte van 2,5 m;
  • f. bruggen en daarmee gelijk te stellen kunstwerken met een maximale hoogte van 15 m;
  • g. vissteigers bij een watergang met:
    • 1. een maximale lengte van 2 m;
    • 2. een maximale breedte van 1 m;
    • 3. een positief advies van de waterbeheerder;
  • h. vrijstaande lichtmasten zijn niet toegestaan.
4.2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. de landschappelijke inpassing.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruik, laten gebruiken of in gebruik geven van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. opslag-, stort- of bergplaats, stalling en achterlating van voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • b. kampeerterrein en/of dagrecreatie;
  • c. crossterrein of het beoefenen van de modelvliegsport of ander geluidsoverlastveroorzakende activiteiten.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een minimale oppervlakte van 100 m2;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, sloten en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken;
  • g. het kappen van hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen.
4.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen;
  • d. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
  • e. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • f. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • g. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • h. kweekgoed;
  • i. houtopstanden die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • j. houtopstanden waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie Overijssel geldt;
  • k. houtopstanden die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het colleg;
  • l. dienen ter uitvoering van en realisatie van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantings- en beheerplan
4.4.3 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend, mits er gaan aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.
4.4.4 Strijd met bestemming

De werken of werkzaamheden, zoals genoemd in 4.4.1 , zijn in strijd met de bestemming, indien daardoor de waarden, zoals bedoeld in 4.1 , onevenredig worden aangetast.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. oppervlaktewater, zoals meren, plassen, waterbergingen en watergangen;
  • b. voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. oeverstroken;
  • d. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en beschoeiingen.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor andere bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de volgende hoogtes:

bouwwerk   hoogte  
bruggen en daarmee gelijk te stellen kunstwerken   15 m  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, met dien verstand dat aanlegsteigers en vissteigers niet zijn toegestaan   2,5 m  

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woningen met daarbij behorende:
    • 1. gebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde;
  • b. voorzieningen zoals:
    • 1. in- en uitritten, parkeerplaatsen, paden en wegen;
    • 2. groen, landschappelijke inpassing zoals tuinen en/of erfbeplanting;
    • 3. speelvoorzieningen;
    • 4. water;
  • c. bed & breakfast in de woning, mits:
    • 1. niet meer dan drie kamers worden verhuurd;
    • 2. de bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • d. de mogelijkheid tot het opwekken van duurzame energie:
    • 1. met gebruik van zonnepalenen in veldopstelling met de daarbij behorende voorzieningen of;
    • 2. met gebruik van windturbines op het dak van de woning met de daarbij behorende voorzieningen;
  • e. paardrijbakken;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - achtererfgebied' zijn de gronden niet aan te merken als achtererfgebied, zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
6.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

6.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel 10 (Bebouwingsgrenzen)

6.2.2 Hoofdgebouwen in casu woonhuizen

Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woonhuis worden gebouwd;
  • b. een woning mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2);
  • d. voor de goot-, bouwhoogte en de dakhelling gelden de volgende maten:

  hoogte  
maximale goothoogte   3,5 m  
maximale bouwhoogte   10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' niet meer mag bedragen dan is aangegeven.  
minimale dakhelling   30º  
  • e. voor de nokrichting van de hoofdgebouwen geldt dat de nokrichting conform de erfopzet zoals opgenomen in Bijlage 1 gerealiseerd dient te worden.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale oppervlakte per woning is 150 m2, waarvan er maximaal 30 m2 aangebouwd mag worden aan de woning;
  • b. het aantal vrijstaande bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer bedragen dan twee;
  • c. de maximale bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 6 m;
  • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tenminste 1 m lager dan de vergunde bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximale goothoogte van een aangebouwd of vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 3,5 m;
  • f. de minimale dakhelling is 30°;
  • g. voor de nokrichting van de bijbehorende bouwwerken geldt dat de nokrichting conform de erfopzet zoals opgenomen in Bijlage 1 gerealiseerd dient te worden.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde perceel- en erfafscheidingen, geldt de volgende regel:

  • a. de maximale bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee is 1,5 m;
  • b. overige perceel- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • c. grondgebonden zonnepanelen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale bouwhoogte is 2,5 m;
    • 2. de maximale oppervlakte is 50 m2;
    • 3. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    • 4. landschappelijke inpassing is vereist;
  • d. de bouwhoogte van windturbines op het dak mag niet hoger zijn dan 2 m boven de nokhoogte van de woning;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde is maximaal 3 m;
  • f. vrijstaande lichtmasten zijn niet toegestaan.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 6.1 ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    • 1. een paardrijbak uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
    • 2. er maximaal 1 paardrijbak per woning is toegestaan;
    • 3. de paardrijbak aansluitend aan het bestaande erf gerealiseerd dient te worden, volgens het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    • 4. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt maximaal 1.300 m2;
    • 5. de afstand tot de perceelgrens bedraagt minimaal 5 m;
    • 6. de omheiningen hebben een maximale hoogte van 1,8 m;
    • 7. lichtmasten zijn niet toegestaan.
  • b. 6.2.2 onder d en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 6 m;
  • c. 6.2.3 onder e en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • d. 6.2.3 onder f ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
  • e. 6.2.4 onder e en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 6 m.
6.4.1 Afwegingskader

Een in 6.4 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruik, laten gebruiken of in gebruik geven van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • b. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • c. de opslag van gevaarlijke stoffen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • d. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • e. het gebruik van onbebouwde grond voor dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen;
  • f. detailhandel;
  • g. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • i. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • j. het splitsen van woningen;
  • k. permanente bewoning van recreatiewoningen of objecten met een functie voor verblijfsrecreatie, tenzij er een persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is;
  • l. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • m. bewoning van een woning door meer dan één huishouden;
  • n. vrijstaande lichtmasten.

6.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', 'Bos' en 'Wonen' conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantings- en beheerplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', 'Bos' en 'Wonen' conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantings- en beheerplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
6.5.3 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik, in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de beroeps- of bedrijfsfunctie ondergeschikt blijft aan de woonfunctie
    • 2. niet meer dan 35% van het vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximale oppervlakte van 75 m2, dan wel, indien de bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
    • 3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving;
    • 5. detailhandel en horeca-gerelateerde activiteiten niet zijn toegestaan;
  • b. bed & breakfast is toegestaan in de woning, met dien verstande dat:
    • 1. niet meer dan 3 kamers mogen worden verhuurd;
    • 2. bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 6.5.1 voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van onder één dak;
    • 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    • 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    • 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
  • b. 6.5.1 ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
    • 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.
6.6.1 Afwegingskader

Een in 6.6 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden;

met daarbij behorende:

  • b. bouwwerken;
  • c. voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd.

7.2.1 Uitzondering

Het bepaalde in 7.2 is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken en -projecten met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m2, en waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m zal kunnen worden verstoord;
  • b. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • c. bouwprojecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning van het bepaalde in 7.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

7.3.1 Afwegingskader

Een in 7.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden, die blijkens de aanvraag (zullen) worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, waarbij een of meerdere van de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.2 Vergunning niet vereist

Een in 7.3 genoemde vergunning is niet vereist indien:

  • a. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt gebruikt.
7.3.3 Verplichtingen

Aan een in 7.3 genoemde vergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

Het is in onderstaande gevallen verboden om zonder een omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid op gronden over een oppervlakte van 2.500 m² of meer uit te voeren of te laten uitvoeren die kan leiden tot het verstoren van de bodem tot een diepte van 0,5 m:

  • a. het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van reeds bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • d. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
7.4.2 Uitzondering op verbod

Het in 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde:

  • a. ten dienste van het onderzoek naar het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden;
  • b. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. die reeds legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • e. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden, die blijkens de aanvraag (zullen) worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
7.4.3 Strijd met bestemming
  • a. De werken of werkzaamheden, zoals in 7.4.1 , zijn in strijd met de bestemming, indien daardoor de waarden, zoals bedoeld in 7.1 , onevenredig worden aangetast, hetgeen dient te blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden middels andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan ook als een rapport beschouwd.

Artikel 8 Waarde - NNN

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - NNN' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het ontwikkelen en in stand houden van de natuur- en landschapswaarden.

8.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat de in Waarde - NNN genoemde waarden geheel of gedeeltelijk niet meer aanwezig zijn, dan wel het niet meer noodzakelijk wordt geacht deze waarden te beschermen;
  • b. de dubbelbestemming Waarde - NNN toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bebouwingsgrenzen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming de volgende afstanden uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht genomen:

bestemming   afstand  
Verkeer - 1   100 m  
Verkeer - 2   50 m  
Verkeer - 3   20 m  
Verkeer - Onverhard   10 m  
10.1.1 Afwijken bebouwingsgrenzen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.1 ten behoeve van een kleinere afstand tot de as van de weg, indien dat uit stedenbouwkundig oogpunt ter plaatse aanvaardbaar is en uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daar uit oogpunt van het wegbeheer en de verkeersveiligheid geen bezwaar tegen bestaat.

10.2 geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  • a. 250 meter ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  • b. 400 meter ter weerszijde van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

10.3 geluidszones langs spoorwegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 500 meter van de spoorlijn Deventer-Wierden mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid
11.1.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • c. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
11.1.2 Afwegingskader

Een in 11.1.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 14.1 sub a met maximaal 10%.
  • c. 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in 14.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Buitengebied Holten, Koeweideweg 1.