| Plan: | Buitengebied Holten, Landuwerweg |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPB2016002-0401 |
In 2010 is door de gemeente Rijssen-Holten positief besloten op het ontwikkelen van een slechtweerlocatie (binnen speeltuin/speelboerderij) aan de Landuwerweg in Holten (tegenover het gemeentelijke zwembad). De initiatiefnemers zijn voortvarend aan het werk gegaan met het uitwerken van het plan. Dit heeft geresulteerd in een ontwerpbestemmingsplan dat voor een ieder vanaf 28 maart 2012 voor zes weken ter inzage heeft gelegen. Tegen dit ontwerpplan is één zienswijze ingediend. Door economische en persoonlijke omstandigheden is de bijbehorende anterieure overeenkomst niet ondertekend. Door het niet ondertekenen van de overeenkomst kan het ontwerpbestemmingsplan niet vastgesteld worden. Door de gemeente is geconcludeerd dat het plan in zijn huidige vorm geen doorgang zal vinden. Op 17 december 2015 is in de raad van de gemeente Rijssen-holten het besluit genomen het ontwerp bestemmingsplan niet vast te stellen.
Om aan de Landuwerweg in Holten deze ontwikkeling toch mogelijk te maken is besloten om de voormalige ontwikkeling van de Speelboerderij te vervatten in een bestemmingsplan met een uitwerking bevoegdheid. De liggende onderzoeken tonen immers aan dat de geplande ontwikkeling ruimtelijk gezien niet op bezwaren stuit.
Het oorspronkelijke plangebied was groter. Ook de woningen en de voormalige agrarische bebouwing aan de Broensweg vielen in dit gebied. Om juridische redenen is in 2013 besloten het gedeelte van het bestemmingsplan voor de woningen aan de Broensweg vast te stellen. De ontwikkeling van de speelboerderij is destijds buiten het plangebied gehouden.
Het oorspronkelijk uitgangspunt is altijd geweest dat de ontwikkeling mogelijk is omdat het agrarische bedrijf aan de Broensweg gesaneerd wordt en de aanwezige bebouwing gebruikt kon worden voor de bouw van de slechtweer voorziening. In ruimtelijke zin zou er dan geen extra verstening optreden.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten, net buiten de kern Holten. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied weergegeven.
Indicatie ligging van het plangebied
Het bestemmingsplan "Buitengebied Holten, Landuwerweg" bestaat uit de volgende stukken:
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Buitengebied- Holten 1992". Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Holten op 24 augustus 1992. Op grond van het vigerende plan heeft de locatie aan de Landuwerweg de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarde'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waterwindoeleinden' toegekend aan het plangebied.
Een uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen in figuur 1.2.
figuur 1.2 Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan, inclusief het agrarische bedrijf aan de
Broensweg.
Gronden met de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarde' zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (zonder bouwmogelijkheden) en het behoud, bescherming en herstel van de landschappelijke waarden.
Gronden met de dubbelbestemming 'Waterwindoeleinden' zijn bedoeld voor het behoud van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Er mag alleen worden gebouwd ten behoeve van andere bestemmingen als de kwaliteit van het grondwater hierdoor niet wordt geschaad.
Op 1 november 2012 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' vastgesteld. Het betreffende plan gebied is buiten het moederplan gehouden omdat er toendertijd nog het idee bestond dat dit een separaat bestemmingsplan zou worden. Door het niet vaststellen van het ontwerpbestemmingsplan, ligt er momenteel geen actueel juridisch kader ( ouder dan 10 jaar).
Het is wel wenselijk de regels van het huidige vigerende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten van toepassing te verklaren voor dit uitwerkingsplan. Dit om rechtsongelijkheid te voorkomen.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Er wordt ingegaan op de ligging en de huidige kenmerken van het gebied.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van Rijk, provincie en de gemeente Rijssen-Holten beschreven.
In hoofdstuk 4 komen alle relevante milieuthema's aan de orde.
Hoofdstuk 5 gaat in op de flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en de watertoets. Ook komt daar de voortoets m.e.r.-beoordeling aan de orde.
In hoofdstuk 6 wordt ingezoomd op de concreet voorliggende ruimtelijke ontwikkelingen.
In de hoofdstukken 7, 8 en 9 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/ planverantwoording, de economische uitvoerbaarheid van het project, en de maatschappelijke uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op zowel de huidige landschappelijke aspecten van het plangebied en haar omgeving als de huidige situatie van het plangebied.
Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van de kern Holten. Holten ligt aan de voet van de Sallandse Heuvelrug. De Sallandse Heuvelrug is door opstuwingen in de ijstijd ontstaan. Deze opstuwingen maakten het verschil tussen natte en droge gebieden en veel nederzettingen in Nederland zijn op de rand van hoog en laag ontstaan. Zo is ook Holten ontstaan. De Marke Holten ontstond in de Middeleeuwen. In de Marke werden de gronden rondom de nederzetting ondergebracht en gezamenlijk beheerd. De Holterberg was echter een vrijwel geheel met bos begroeide berg (de naam Holten: hoog opgaand bos, verwijst daar nog naar) waardoor de akkers moesten worden uitgekapt in het bos. De nog steeds herkenbare enk was een grote gemeenschappelijke weide van de markegenoten.
Holten rond 1900.
Holten ligt tussen een aantal grote akkercomplexen (enken) op de flanken van de stuwwal. De enken maken onderdeel uit van het kampenlandschap. Het kampenlandschap ligt op de flanken van de stuwwal en tussen de twee stuwwallen in op de hogere gronden die in gebruik zijn als akkerland. Aan de westrand van het kampenlandschap is sprake van een matenlandschap dat in gebruik was als wei- en hooiland. Door de hogere ligging van het kampenlandschap en de nabijheid van de maten vormde het kampenlandschap een goede basis voor de oude nederzettingen. Grenzend aan de westrand van het matenlandschap liggen de broekgronden en grenzen aan de oostkant van het kampenlandschap liggen de woeste heidegronden. Deze gronden zijn in de eerste helft van de 20e eeuw ontgonnen; de broek- en heideontginningen. Na de ontginningen hebben deze gronden ook een agrarische functie gekregen.
Het dorp Holten heeft landschappelijk gezien een bijzondere ligging in een laagte tussen de Sallandse heuvelrug en de Markelose berg. De hoogteverschillen zorgen voor een voor Nederland interessant landschap. De agrarische kern Holten is ontstaan als een enk- of esdorp aan de Holter- en Lokerenk. De erven liggen aan de rand van deze enken. De ontstaansgeschiedenis is echter niet meer terug te vinden in het huidige kavelpatroon. De enken worden wel herkend aan de relatief hogere ligging in het landschap. De enken liggen tegen Holten aan en hebben een hoge archeologische waarde.
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Holten, relatief hoog op de uitloper van de Sallandse Heuvelrug. Ten oosten van het plangebied ligt in een bosgebied het gemeentelijke zwembad Twenhaarsveld en het recreatiebungalowpark Landal Twenhaarsveld.
In figuur 2.2. is een luchtfoto opgenomen met in de rode cirkel het plangebied.
figuur 2.2 luchtfoto plangebied
Het deel van het plangebied waarin de speelboerderij is gelegen, betreft in de huidige vorm grasland. Door ingrepen als gevolg van landbouwkundig gebruik zijn de hoogteverschillen in het terrein grotendeels verdwenen. In figuur 2.3 zijn foto's van een deel van het plangebied opgenomen waaruit een en ander blijkt.
2.3. plangebied gezien vanaf de Rijssenseweg.
Het agrarische erf aan de Broensweg bestaat uit een tweetal bedrijfswoningen en agrarische bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 1.665 m2, bestaande uit:
| 1 | een jongveestal | 617 m2 |
| 2 | een kapberg | 39 m2 |
| 3 | een werktuigenloods | 342 m2 |
| 4 | een rundveestal | 667 m2 |
Daarnaast is een bouwvergunning verleend voor een stal met een oppervlakte van 1.610 m2. Deze stal is niet gerealiseerd.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
1. generieke beleidskeuzes;
2. ontwikkelingsperspectieven;
3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 geeft dit schematisch weer.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel en de regels voor de ruimtelijke ordening zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel 2013 ontstaat het volgende beeld.
Ten aanzien van de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" kan het volgende worden opgemerkt.
Ter zake van de eis van zuinig ruimtegebruik wordt opgemerkt dat weliswaar sprake is van nieuwbouw. maar daartegenover staat dat een bestaand agrarisch bedrijf ter plaatse wordt beëindigd. De vrijkomende agrarische bedrijfsopstallen zijn gesloopt. De oppervlakte van de op te richten bebouwing ten behoeve van de speelboerderij is niet groter dan de te slopen oppervlakte van de vrijgekomen agrarische bebouwing. Aan de eis van zuinig ruimtegebruik wordt hiermee voldaan.
De locatie is niet gelegen in de EHS. Het plangebied is wel gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied Holten. Nieuwe grotere risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden kunnen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits wordt voldaan aan het stap-vooruit principe. Ten aanzien hiervan wordt het volgende opgemerkt.
Zwaarwegend maatschappelijk belang
Algemeen.
In de eerste plaats wordt benadrukt dat met het voorliggende initiatief meerdere grote maatschappelijke belangen worden gediend, te weten:
1. grondwaterbescherming;
2. veiligheid;
3. toeristisch-recreatieve ontwikkeling;
4. vergroting ruimtelijke kwaliteit;
5. de (doelstellingen van de) Landinrichting Rijssen.
Ad 1 Grondwaterbescherming
De bescherming van het grondwater is met het oog op de openbare drinkwatervoorziening een groot maatschappelijk belang. Uitgangspunt van beleid en regelgeving is dat het risico op verontreiniging van het grondwater binnen grondwaterbeschermingsgebieden wordt tegengegaan dan wel wordt verkleind.
De voorgenomen ontwikkeling brengt met zich mee dat drie grote risicobronnen voor verontreiniging van het grondwater in een kwetsbaar grondwaterbeschermingsgebied kunnen worden weggenomen.
1a Uitplaatsen agrarisch bedrijf
Op de voorliggende locatie was een groot agrarisch bedrijf gelegen. De belasting vanuit het plangebied wordt grotendeels bepaald door de mate waarin nutriënten, zouten, zuren, zware metalen, ontsmettingsmiddelen, bestrijdingsmiddelen, vluchtige aromaten, gehalogeneerde en overige koolwaterstoffen het grondwater kunnen bereiken. De belasting vanuit agrarische activiteiten zijn doorgaans hoog. Dit geldt temeer nu de winning Holten bijzonder kwetsbaar is voor onder meer nitraat. De realisering van de speelboerderij maakt het mogelijk het agrarische bedrijf uit het grondwaterbeschermingsgebied te plaatsen. Hierdoor vindt een aanzienlijke vermindering plaats van de risico's.
1b Aanleg verharde parkeervoorziening zwembad Twenhaarsveld
Aan de Landuwerweg is het zwembad Twenhaarsveld gelegen. Bij dit zwembad is een groot tekort aan parkeerplaatsen. Dit leidt ertoe dat in het zomerseizoen vaak veel auto's staan geparkeerd in de onverharde berm van de parallelweg van de Rijssenseweg en de Landuwerweg. Dit betekent een groot risico op verontreiniging van het grondwater.
Met de komst van de speelboerderij wordt ook een oplossing geboden voor de parkeerproblematiek van het zwembad. Aan de realisering van de speelboerderij is namelijk de voorwaarde verbonden dat met het aantal te realiseren parkeerplaatsen rekening wordt gehouden met het tekort aan parkeerplaatsen bij het zwembad Twenhaarsveld. Aan deze eis wordt voldaan. De nieuwe parkeervoorziening is voldoende groot om ook het tekort aan parkeerplaatsen bij het zwembad op te heffen.
Daarbij komt dat de nieuwe parkeervoorziening is verhard. Het wegwater wordt opgevangen, geborgen en en de eerste 4 millimeter (first flush) afgevoerd naar een locatie buiten het grondwaterbeschermingsgebied. Hierdoor treedt een aanzienlijke verkleining op van de risico's van verontreiniging.
1c Afkoppeling Twenhaarsveld
Aan de Landuwerweg is naast het Twenhaarsveld gelegen. Met de komst van de speelboerderij ontstaat een situatie die het mogelijk maakt om gezamenlijke voorzieningen te treffen voor de berging en de afvoer van het regenwater naar een locatie buiten het grondwaterbeschermingsgebied.
Problemen in situaties van hevige regenval en ongewenste vervuiling kunnen hiermee opgelost worden. Deze voorziening zal zonder de komst van de speelboerderij niet gerealiseerd kunnen worden.
Hiermee wordt een enorme vooruitgang geboekt in het streven de risico's voor het grondwater te verkleinen.
Resumerend wordt ten aanzien van dit punt opgemerkt dat met het wegnemen van drie grote risicobronnen voor de kwaliteit van het grondwater een groot maatschappelijke belang is gediend.
Ad 2. Veiligheid
Zoals al vermeld, parkeren bezoekers van het zwembad Twenhaarsveld de auto's in groten getale in de berm van de parallelweg van de Rijssenseweg en de Landuwerweg. Dit betekent in voorkomende gevallen een grote beperking van de bereikbaarheid van het zwembad en het daarnaast gelegen grootschalige recreatiebungalowpark Twenhaarsveld voor hulpverleningsvoertuigen in geval van calamiteiten. Daarnaast is hier nu een verkeersonveilige situatie.
Deze situatie vraagt al jaren om een oplossing. Vanwege het ontbreken van ruimte kon echter geen oplossing worden geboden. Door de uitplaatsing van het agrarische bedrijf en de komst van de speelboerderij kan het probleem adequaat worden opgelost.
Bij piekdagen voor het zwembad zijn de bezoekersaantallen bij het bezoek aan de speelboerderij relatief gering. Door de aanleg van een parkeervoorziening voor én de speelboerderij én het zwembad ontstaat een overzichtelijke situatie en worden de beschreven risico's weggenomen.
Ad 3. Toeristisch-recreatieve ontwikkeling
Beleid van zowel rijk, provincie als gemeente is gericht op de ontwikkeling van de economische dragers in het buitengebied. Deze dragers staan onder druk; de landbouw is allang niet meer dé economische drager. Andere functies, waaronder het toerisme en de recreatie, verdienen nadrukkelijk aandacht.
De gemeente Rijssen-Holten trekt een groot aantal toeristen. Het gaat om 450.000 overnachtingen door 100.000 gasten op jaarbasis. De speelboerderij betekent een essentiële aanvulling op de slecht-weervoorzieningen in Rijssen-Holten. Gebleken is dat het aantal slecht-weervoorzieningen in Rijssen-Holten sterk achterblijft bij de vraag. Het beleid van de gemeente Rijssen-Holten ten aanzien van recreatie en toerisme is dan ook gericht op de uitbreiding van het aantal slecht-weervoorzieningen. Het voorliggende initiatief sluit daar, mede vanwege de centrale ligging in de gemeente en te midden van een aantal grootschalige verblijfsrecreatieve inrichtingen, naadloos op aan.
Ad 4. Vergroting ruimtelijke kwaliteit
De bebouwing van aanwezige agrarische bedrijf aan de Broensweg is centraal gelegen op een es. Door de sloop van deze bebouwing ontstaan weer mooie, oorspronkelijke zichtlijnen. Het landschap krijgt een meer open karakter.
De bouw van de speelboerderij in de oksel van de Rijssenseweg en de Landuwerweg aan de rand van de es, zorgt voor een minimale aantasting van het zicht op de es. Dit geldt temeer nu de speelboerderij op zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast. Het resultaat is een forse ruimtelijke verbetering.
Ad 5. De (doelstellingen van de) Landinrichting Rijssen
Voor een gebied dat zich uitstrekt tussen Nijverdal, Wierden, Rijssen en Holten wordt gewerkt aan een landinrichtingsproject. Dit landinrichtingsproject heeft meerdere doelstellingen. Voor wat betreft landbouw is de doelstelling het zorgen voor een duurzame, veilige en concurrerende landbouwsector. Het belangrijkste doel op het gebied van natuur is het verwerven en inrichten van gronden die liggen binnen de grenzen van de Ecologische Hoofdstructuur, een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Voor wat betreft water is de doelstelling de waterbeheersing wordt zo goed mogelijk afgestemd op de eisen die landbouw en natuur stellen. Het tegengaan van verdroging en het verbeteren van de waterkwaliteit spelen hierbij een rol. Daarnaast richt het landinrichtingsproject Rijssen zich ook op recreatie. In dit kader zijn de doelstellingen onder meer de aanleg van recreatieve voorzieningen en de verfbetering van de verkeersveiligheid om ook de de leefbaarheid voor bewoners en gebruikers te vergroten. Bij de recreatieve voorzieningen gaat het vooral om het stimuleren van recreatief medegebruik, door onder meer wandel-, fiets- en ruiterpaden.
Onderdeel van de beoogde ontwikkling is om grond in te brengen in het landinrichtingsplan. Een deel van de gronden van de boerderij aan de Broensweg worden ingezet bij de uitvoering van het landinrichtingsplan, en wel voor de aanleg van nieuwe natuur.De initiatiefnemer brengt grond in bij de nieuwe locatie van het agrarisch bedrijf, zodat deze over voldoende gronden beschikt.
De realisatie van de speelboerderij op de gekozen locatie sluit verder naadloos aan op het landinrichtingsproject doordat ter plaatse de landschappelijke situatie verbetert, de Ecologische Hoofdstructuur niet wordt aangetast, de waterkwaliteit verbetert, agrarische belangen worden gerespecteerd en de verkeersveiligheid verbetert door het oplossen van het parkeerprobleem bij het zwembad.
Conclusies
Geconcludeerd wordt dat met de realisering van de speelboerderij meerdere zwaarwegende maatschappelijke belangen worden gediend. De som van het resultaat betekent zonder meer dat wordt voldaan aan de eis dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
Ontbreken redelijke alternatieven
De speelboerderij vergt een forse investering. Een goede ligging ten opzichte van de verblijfsrecreatieve voorziening en een uitstekende bereikbaarheid van bezoekers uit de regio is van groot belang voor een goed functioneren van deze voorziening en gelden dan ook als belangrijke criteria bij de locatiekeuzen. In figuur 3.2. is de ligging van de speelboerderij ten opzichte van de grotere verblijfsrecreatieve inrichtingen aangegeven. Hieruit wordt de centrale ligging van de speelboerderij duidelijk. Daarnaast zal de speelboerderij een functie vervullen voor de bevolking in de regio. In dit verband is de ligging tussen Rijssen en Holten, nabij de provinciale weg tussen deze kernen, van belang. De locatie is vanuit Holten en Rijssen uitstekende te bereiken via de Rijssenseweg. Vanaf de snelweg A1 is de locatie goed te bereiken via de Markelose- en Rijssenseweg. Het verkeer blijft buiten de bebouwde kom van Holten. Wezenlijke aanpassing van de infrastructuur is daarmee niet nodig. Het plangebied sluit ruimtelijk aan op de provinciale weg/Rijssenseweg. Hierdoor zijn er redelijkerwijs geen andere alternatieven.
Aanvankelijk is een groter gebied in ogenschouw genomen. Gebleken is dat grote delen van het buitengebied van Rijssen-Holten wordt gerekend tot de Ecologische Hoofdstructuur. Een voorziening als de speelboerderij past niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Een groot deel van de resterende gronden zijn betrokken in de Landinrichting Rijssen. Uitgangspunt voor dit landinrichtingsproject is ruimte te bieden voor de diverse functies binnen het projectgebied , met een nadruk op de landbouw. Ook in verband hiermee zijn er geen alternatieve locaties. Rekening houdend met deze beperkingen is redelijkerwijs geen betere locatie te vinden.
Het project heeft zoals genoemd een relatie met het zwembad Twenhaarsveld voor wat betreft parkeren en hemelwaterafvoer. Dit brengt met zich mee dat een redelijk alternatief ontbreekt. De combinatie vormt een meerwaarde voor het plan. Een win-win-win-situatie is op deze wijze mogelijk. De relatie met het zwembad en het recreatiebungalowpark vraagt om realisatie in de directe omgeving van dit zwembad en het recreatiebungalowpark. Hiervoor is maar 1 locatie geschikt, en dat is het plangebied.
Het stap-vooruit principe
Zoals bij de verantwoording van het zwaarwegend maatschappelijk belang is aangegeven, zorgt de ontwikkeling voor het wegnemen van drie risicobronnen voor verontreiniging van het grondwater.
In overeenstemming met het bepaalde in de Omgevingsverordening is door Ingenieursbureau Oranjewoud een zogenaamd 'stap-vooruit-onderzoek' uitgevoerd. In paragraaf 5.3 wordt daarop uitgebreid teruggekomen. Op deze plaats wordt volstaan met de conclusie dat de ontwikkeling van de speelboerderij zorgt voor een verbetering van de bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Er is sprake van een stap-vooruit.
Voldaan wordt aan de regels voor ruimtelijke ordening zoals opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn voor grondwaterbeschermingsgebieden nog regels die betrekkingen hebben op inrichtingen. Hiervan zal ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. Voor het overige zijn in de fase van de generieke beleidskeuzes geen aspecten van belang die een nadere afweging vragen of belemmeringen met zich mee kunnen brengen. Gelet op hetgeen hiervoor is vermeld, is de verwachting dat deze ontheffing zal worden verleend.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen.
In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers.
In figuur 3.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen
Figuur 3.3 Uittreksel Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied- accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'.
Gebieden met dit ontwikkelperspectief zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouwwater, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige buitenruimte (mixlandschap)' verzet zich niet tegen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. De speelboerderij zal landschappelijk worden ingepast in het landschap waarbij rekening wordt gehouden met de voor het gebied kenmerkende landschapsstructuren en landschapskwaliteiten.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1. De natuurlijke laag.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. In figuur 3.4 is dat aangegeven.
Figuur 3.4 De natuurlijke laag: 'dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd
Ambitie
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen
Richting
Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief
Voor de landschappelijke inpassing van de speelboerderij moet bij de uitwerking een erfinrichtingsplan opgesteld worden. Dit plan zal moeten voldoen aan de uitgangspunten van het provinciale en het gemeentelijke beleid.
2. De laag van het agrarische cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van het agrarisch-cultuurlandschap' aangeduid in het gebiedstype 'Essenlandschap'. In figuur 3.5 is dat aangegeven.
Figuur 3.5 De laag van het agrarisch-cultuurlandschap: (Bron: Provincie Overijssel)
Kenmerken
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven).
Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting met heideplaggen en stal mest heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge steilranden.
Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen matenen flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden.
De zandpaden volgen steeds de lange 'luie' lijnen van het landschap, Zo ontstond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markant element.
Ontwikkelingen
Herkenbaarheid van de essen, flanken, maten en flieren en heidegebieden is sterk afgenomen. Samenhang essenlandschap – bijvoorbeeld de relatie bebouwing/ erf/omliggend land – verdwijnt. Open karakter van de essen wordt bedreigd door toename bebouwing en grondgebruik bij voorbeeld boomteelt.
Schaalvergroting, mechanisatie en kunstmest in de landbouw hebben geleid tot het in onbruik raken van de kenmerkende mineralenstromen in dit landbouwsysteem, vermindering van de contrasten en verlies aan oorspronkelijke functionaliteiten. Burgererven hebben het karakter van het landelijk gebied verandert richting een mix van wonen en werken. Nieuwbouw ontneemt soms het zicht op de es of, vanaf de es op het dorp.
Ambitie
De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.
Norm
• De essen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf.
• Op de flanken krijgen de kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon.
Richting
• Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Toetsing van het initiatief
Met de beoogde bestemming "cultuur en ontspanning" wordt aangesloten bij de aanwezigheid van meerdere recreatieve voorzieningen in de directe omgeving. Door de projectering van de ontwikkeling tegen een bosrand wordt de openheid van het gebied zo beperkt mogelijk aangetast. Daarbij komt dat de sanering van de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing leidt tot een grote bijdrage aan de openheid in dit landschap.
Bij de uitwerking zal het inrichtingsplan getoetst worden aan het provinciale en gemeentelijk beleid.
3. en 4. De stedelijke laag en de 'lust- en leisurelaag'
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaarten 'de stedelijke laag' en de 'lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen dan ook buiten beschouwing worden gelaten
In de Omgevingsvisie ligt de locatie in het ontwikkelingsperspectief Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte. In deze zone zijn mogelijkheden voor nieuwvestiging en uitbreiding van toeristisch-recreatieve bedrijven. De provincie wil een sterk aanbod voor vrijetijdsbesteding en wil toeristen blijvend aan Overijssel binden. De beoogde ontwikkeling past dus prima binnen het beleidskader.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2013 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het provinciaal beleid ten aanzien van recreatie en toerisme is vastgelegd in het Meerjaren Economisch uitvoeringsprogramma 2008 – 2011.
A. De provincie beschouwt het versterken van de beleving van natuur en landschap waarbij met name wordt ingezet op het stimuleren van plattelandstoerisme, als een belangrijk speerpunt. Dit is mede ingegeven door de steeds meer individuele en op rust georiënteerde wensen van een groeiende groep vakantiegangers.
B. Recreatie en toerisme wordt een steeds belangrijker economische pijler in het landelijk gebied. De provincie vindt het dan ook belangrijk om verblijfs- en dagrecreatiebedrijven te versterken, onder meer door (ruimtelijke) knelpunten op te lossen en de kwaliteit van de verblijfsrecreatie te verbijzonderen en te verhogen. De provincie zet in op de versterking van de recreatieve samenhang tussen steden en de omliggende groene ruimte. De provincie steunt dan ook productontwikkeling en promotie die gericht is op de wisselwerking tussen het stedelijke en het landelijke toeristische product.
C. Het hoofddoel van het provinciale toeristische beleid is:
"Het waarborgen van een voor toeristen en recreanten onweerstaanbaar Overijssel met een gezonde sector en een flinke groei van de werkgelegenheid".
Het toeristisch beleid is tot nu toe gericht geweest op het versterken van de basiskwaliteiten als de infrastructuur, de kwaliteit van verblijfsaccommodaties en op ondersteuning van de promotie en marketing. Dit alles met als doel een toename van de werkgelegenheid in de toeristische sector te bevorderen.
In de strijd om de toerist aan Overijssel te binden zal de provincie zich op de onderstaande speerpunten richten:
De in dit plan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling sluit daar prima op aan.
Hoofddoelen van de Reconstructiewet concentratiegebieden, die op 1 april 2002 in werking is getreden, zijn:
Eerste stap in de reconstructie van de concentratiegebieden was het opstellen van een reconstructieplan. Met het reconstructieplan "Salland-Twente", dat sinds 4 november 2004 formeel van kracht is geworden, wil de provincie Overijssel ruimte en ontwikkelingsmogelijkheden scheppen voor de landbouw, en tegelijk veel problemen op het gebied van milieu, natuur, landschap, water en leefbaarheid aanpakken.
Via het reconstructieplan is het reconstructiegebied voor het onderdeel intensieve veehouderij ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebied en extensiveringsgebied.
Het plangebied ligt in het verwevingsgebied. In figuur 3.6 is een uitsnede uit de reconstructiekaart opgenomen.
Figuur 3.6 Uitsnede plankaart Reconstructieplan Salland-Twente
De hoofdlijn van beleid in verwevingsgebieden is:
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het Reconstructieplan Salland Twente.
In dit kader is vooral het generieke beleid ten aanzien van het buitengebied en het recreatief-toeristische beleid van de gemeente Rijssen-Holten van belang.
Op 1 november 2012 is het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" vasgesteld.
Duidelijk is dat veel belang wordt gehecht aan de economische dragers in het buitengebied.
Het gemeentebestuur erkent daarbij dat de economische dragers van het buitengebied onder druk staan. In veel streken is de landbouw niet meer dé economische drager van het platteland. Dit betekent een meer genuanceerde kijk op de mogelijkheden in het buitengebied. Op bepaalde plekken zijn mogelijkheden voor toerisme en recreatie om zich verder te ontwikkelen. Daarnaast is er veel bedrijvigheid in nijverheid, handel, transport, dienstverlening en zorg. Het gemeentebestuur richt zich op verbreding van de plattelandseconomie met behoud van ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouwbedrijven.
Op 1 november 2006 , is de recreatienota van de gemeente vastgesteld. Hierin is het beleidskader voor de komende 5 jaar weergegeven. Doelstelling voor wat betreft de recreatieve ontwikkelingen zijn groei in de werkgelegenheid en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door plattelandsontwikkeling en kwaliteitsverbetering van de kernen Rijssen en Holten.
In het uitvoeringsprogramma is aangegeven dat het wenselijk is dat het aantal slecht-weervoorzieningen binnen de gemeente wordt uitgebreid. De gemeente heeft hierbij een faciliterende en regisserende rol.
Geconstateerd is dat in de gemeente een groot tekort is aan slecht-weeraccommodaties voor kinderen tot de leeftijd van 12 jaar. Deze doelgroep wijkt nu uit naar voorzieningen vér buiten de gemeente Rijssen-Holten.
Het voorliggende initiatief van een speelboerderij sluit aan bij het recreatief beleid van de gemeente.
Ook de gekozen locatie, in de directe nabijheid van andere recreatieve voorzieningen, sluit naadloos aan bij de wensen vanuit het beleid. Daarbij komt dat door de nieuwvestiging naast het zwembad Twenhaarsveld een mogelijkheid ontstaat om de aan te leggen parkeervoorziening zowel voor het zwembad als de speelboerderij te benutten. Dit is vanuit praktisch oogpunt goed mogelijk. Het zwembad betreft immers een mooi-weervoorziening; de speelboerderij een voorziening die zeker ook bij minder weer bezoekers trekt.
De gemeente Rijssen-Holten heeft een landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld (december 2007), waarin het landschap van de gemeente en de omgeving wordt beschreven. De landschapsontwikkelingsvisie, een onderdeel ervan, is de schakel tussen gebiedsbeschrijving en uitvoering. Hierin worden keuzes en visies op hoofdlijnen zijn vertaald naar een specifieke deelgebieden.
Het plangebied is gelegen in deelgebied Holter- en Lokerenk en Look.
Opgaven voor het landschap Holter- en Lokerenk en Look
Behoud en versterking van het kleinschalige landschap in combinatie met ruimte voor de aanwezige grondgebonden landbouw en ontwikkeling van recreatie en toerisme staat in dit deelgebied centraal.
De opgaven voor het deelgebied Holter- en Lokerenk en Look zijn:
Figuur 3.6 Uitsnede Visiekaart LOP (Bron: gemeente Rijssen-Holten)
Visie Holter- en Lokerenk en Look
Dit deelgebied is een echt verwevingsgebied; verschillende functies lopen door elkaar. Er moet ruimte zijn voor recreatie, wonen, landbouw, water, natuur en cultuurhistorie. De mate waarin nieuwe ontwikkelingen de identiteit van het gebied versterken is mede bepalend voor het al dan niet toestaan van nieuwe initiatieven.
In het gebied ligt een waterintrekgebied, dat net als het waterwingebied meer herkenbaar kan worden gemaakt. Ten behoeve van dat waterintrekgebied is een extensiever (landbouwkundig) gebruik wenselijk.
Al deze ontwikkelingen kunnen goed samen gaan en zijn in te passen in de kleinschalige landschappelijk situatie van 1900. Dat betekent herstel van houtwallen en lanen. De kaart van 1900 zal hier als inspiratiebron dienen. Hoofdsoort voor de houtwallen en lanen is de zomereik, maar ook beuken zijn een goede keuze ter afwisseling.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten van de gemeente Rijssen-Holten. Voor de inpassing van de beoogde cultuur en ontspanning funcite zal een erfinrichtingsplan opgesteld moeten worden. In dit plan zal rekening gehouden moeten worden met het landschapsontwikkelingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en geurhinder.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg of spoorweg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gesitueerd is. In dit geval betreft de beoogde ontwikkeling een dagrecreatieve voorziening en een bedrijfswoning. De functie 'Speelboerderij' is niet aan te merken als geluidsgevoelige functie. De Wet geluidhinder is op dat punt dan ook verder niet van toepassing. De bedrijfswoning is geprojecteerd aan de Landuwerweg op grote afstand van het spoor en de doorgaande weg Rijssen-Holten. In verband daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De overige woningen in het plangebied (aan de Broensweg) zijn al bestaande woningen.
Voor een toelichting op de geluidsaspecten van de inrichting zelf wordt verwezen naar paragraaf 4.6.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.
Kruse Milieu BV uit Geesteren heeft een milieuhygiënisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd dat de boven- en ondergrond niet zijn verontreinigd. In totaal zijn 24 boringen verricht, waarvan twee tot 5.0 meter diepte. Vanwege het ontbreken van grondwater tot op een diepte van 5 meter onder maaiveld zijn geen peilbuizen geplaatst en is het grondwater niet geanalyseerd.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen
Conclusie is dat de locatie geschikt is voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Voor het aspect luchtkwaliteit is een quick scan verricht. Deze is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het bestemmingsplan. Voldaan wordt aan wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit en een goede ruimtelijke ordening.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.
Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Door Royal Haskoning is het groepsrisico en het plaatsgebonden risico Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor ter hoogte van het plangebied De Kol in de kern Holten bepaald (rapport 9S0700.01 van 16 augustus 2006). Doel van deze rapportage is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties. Voor zover in dit kader van belang is sprake van één aandachtspunt, namelijk de spoorverbinding Deventer-Almelo.
Door Royal Haskoning is gerapporteerd dat geen plaatsgebonden risicocontour aanwezig is ter hoogte van het plangebied De Kol, direct grenzend aan de spoorverbinding. Het plangebied in het voorliggende bestemmingsplan ligt op een veel grotere afstand (circa 150 meter) van de railverbinding. Dit brengt met zich mee dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de woonbestemming binnen het plangebied. Gelet op de beperkte omvang van het plangebied zijn de gevolgen ten aanzien van het groepsrisico te verwaarlozen. Daarenboven is het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn verminderd.
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is voorts een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende figuur is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Figuur 4.2. Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid en een goede ruimtelijke ordening niet in het geding is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'. In dit geval is sprake van een dynamisch gebied. In de omgeving liggen een aantal grootschalige verblijfsrecreatieve inrichtingen terwijl het gebied wordt doorkruist met de wegverbinding Rijssen-Holten en de spoorverbinding Deventer-Almelo. In verband daarmee kan worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, de Wet milieubeheer en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Bij de uit te werken bestemming zal rekening gehouden moeten worden met de milieuzonering. De richtafstanden tot de bestaande bebouwing (afstand tot de dichts bij zijnde woning) zal een uitgangspunt zijn de de situering van de op te richten bebouwing. Uitgangspunt is de VNG-uitgave "Bedrijven en Mileiuzonering".
In verband met geurhinder van agrarische bedrijven is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van belang. De in het bestemmingsplan beoogde ontwikkeling dient te voldoen aan de afstandtoetsing van de Wet geurhinder en veehouderij. Om een goed woon- en verblijfsklimaat te garanderen en om agrarische bedrijven niet te belemmeren, is bouwen binnen de geurcontouren van de geldende norm van omliggende agrarische bedrijven niet toelaatbaar.
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een intensieve veehouderij, te weten aan de Schreursweg 6a. De afstand van het bedrijf tot de woningen in het plangebied is meer dan 100 meter. Voor dit bedrijf zijn op 6 februari 2010 geurberekeningen gemaakt (zie bijlage 3). Hierbij is de geurbelasting ten opzichte van de meest dichtbijzijnde woning, te weten de Landuwerweg 14, bepaald. Het gaat om een woning die nog buiten het plangebied ligt, op een kleinere afstand dan de woningen in het voorliggende plangebied. De geurbelasting ter plaatse van de Landuwerweg 14 was aan de hand van de geurberekeningen bepaald op 8,42 odour units per kubieke meter lucht. Dit ligt ruim beneden de toegestane geurnorm. De geurbelasting voor de te realiseren bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning, en bestaande woningen in het plangebied is dan ook ruim beneden de norm.
Gebleken is dat het aspect geurhinder geen belemmering is voor het bestemmingsplan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door het Rijk.
De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn De Sallandse heuvelrug in het noordwesten en Borkeld in het zuidoosten. Figuur 5.1 laat zien dat de locatie voor de speelboerderij op grote afstand van een Natura 2000-gebied gelegen is.
Figuur 5.1. Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (Bron: Alterra)
Ook is de recreatieve voorziening niet gelegen in de EHS. Hoewel de afstand tot de EHS niet groot is, zijn er een aantal tussenliggende elementen zijn die verstorend zijn of verstoring bufferen. In verband hiermee zijn er geen wezenlijke negatieve effecten van de speelboerderij op de EHS te verwachten.
Figuur 5.2. Ligging plangebied t.o.v. de EHS (Bron: Alterra)
Wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
De locatie waarop de speelboerderij is geprojecteerd betreft thans een agrarisch grasland. De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling hoeven geen bomen en houtopstanden te worden verwijderd. Van een negatief effect van de ingrepen in het gebied op flora en fauna is geen sprake.
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling. Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als ontheffing of vrijstelling is verleend.
De Monumentenwet 1988 regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in figuur 5.3.
Figuur 5.3. Archeologische verwachtingskaart (Bron: gemeente Rijssen-Holten)
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Bovendien is er mogelijk nog een esdek aanwezig. In de directe omgeving ligt een terrein van hoge archeologische waarde: Twenhaarsveld. Binnen dit terrein zijn resten van een nederzetting uit het midden-neolithicum aangetroffen.
De ingrepen zijn groter dan 2500 m². Het (concept)beleid van Rijssen-Holten bij gebieden met een hoge verwachtingswaarde is: Bij ingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 2500 m² is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
In verband hiermee is de regio-archeologe van Het Oversticht verzocht om een nader advies ter zake van de noodzaak van nader onderzoek. Zij heeft aangegeven dat het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Archeologisch adviesbureau De Steekproef uit Zuidhorn heeft in het plangebied archeologisch onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 4.
Het onderzoek bestond uit een bureau- en een veldonderzoek. Bij het bureauonderzoek zijn bronnen geraadpleegd op het gebied van fysische geografie, archeologie en historische geografie. Bij het veldonderzoek zijn 21 boringen verricht om archeologische indicatoren op te sporen en om de gaafheid van de bodem te bepalen.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied voor zover bekend niet bebouwd is geweest. Op alle historische kaarten wordt het gebied als akker omschreven. Na de Tweede Wereldoorlog heeft men het gehele terrein geëgaliseerd. Als gevolg van de handmatige egalisatie is de bodem ingrijpend veranderd en is de oorspronkelijke opbouw niet meer intact. Hierdoor zullen de eventueel aanwezige archeologische resten niet meer in hun oorspronkelijke context liggen. Eventuele grondsporen van menselijke bewoning zullen daardoor eveneens van slechte kwaliteit zijn.
Het inventariserend veldonderzoek heeft geen archeologische resten aan het licht gebracht. Het archeologisch verwachtingsmodel wordt door dit onderzoek niet bevestigd. Nader archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische elementen aanwezig. Er liggen geen monumenten in het plangebied of de directe omgeving.
Europees en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Watertoets
De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:
Ligging in grondwaterbeschermingsgebied
De locatie is gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied Holten. In de Omgevingsverordening zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van de waterwingebieden in Overijssel.
Voor zover in dit kader van belang is in artikel 2.13.3. bepaald dat bestemmingsplannen voorzien in een dubbelbestemming voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
In artikel 2.13.6. is bepaald dat in afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 nieuwe grotere of grootschalige risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden kunnen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits voldaan wordt aan het stap-vooruit principe.
De toetsing van het bovenstaande staat in paragraaf 3.2.3. In de waterparagraaf komt de nadere uitwerking aan de orde.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Waterschap Vechtstromen heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van waterschap de vechtstromen en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
Beleid gemeente
Gemeentelijk Rioleringsplan 2005-2012 en gemeentelijk rioolaansluitingsrecht
De gemeente Rijssen-Holten heeft het Gemeentelijk Rioleringsplan 2005 - 2012 vastgesteld. Hierin is beleid opgenomen betreffende de omgang met afkoppelen van verhard oppervlak in bestaand en nieuw gebied.
Onderstaande punten zijn afkomstig uit de beleidsdocumenten Gemeentelijk rioolaansluitrecht en het Gemeentelijk Rioleringsplan:
Watervisie Rijssen-Holten
De "Watervisie Rijssen-Holten" (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen (Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel). Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is meer uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).
In de watervisie worden acht deelgebieden onderscheiden. Per deelgebied worden de belangrijkste gebiedskenmerken genoemd en worden de onderscheiden kansen en knelpunten behandeld. Vervolgens is per deelgebied een watervisie gevormd, aan de hand van streefbeelden. Aan de watervisie is een uitvoeringsparagraaf gekoppeld. Het plangebied ligt in deelgebied 3, De Holterberg, Beuseberg en de Borkeld, exclusief kern Holten.
Dit is een hoog gelegen bebost infiltratiegebied dat ook een Natura-2000 gebied, de Sallandse Heuvelrug, omvat. Dit gebied omvat ook de Holter- en Lokerenk. Hier bevindt zich de drinkwaterwinning Holten. Het is ook het belangrijkste voedingsgebied voor de waterlopen en kwelgebieden in de omgeving. Gezien het ontbreken van oppervlaktewater in het gebied liggen de kansen vooral op het vlak van het beschermen van de grondwaterkwaliteit in dit infiltratiegebied. Hiervoor is ook het uitwerken van de Gebiedsvisie intrekgebied Holten (opgezet door Vitens en de Gemeente Rijssen-Holten). Deze is dan richtinggevend voor ontwikkelingen in het grondwaterbeschermingsgebied.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Zoals uit paragraaf 3.2.3 blijkt, wordt voldaan aan de bepalingen in de omgevingsverordening ter zake van grondwaterbeschermingsgebieden. Er is sprake van een groot maatschappelijk belang terwijl redelijke alternatieven ontbreken. Daarbij komt dat met betrekking tot de beschermingsgraad van het grondwater een stap vooruit wordt bereikt.
Werkwijze
Om een invulling te geven aan de doelen van de watertoets heeft Ingenieursbureau Oranjewoud de wateraspecten in beeld gebracht. De door Oranjewoud opgestelde rapportage 'Speelboerderij te Holten, toelichting watertoets met onderbouwing 'stap-vooruit-onderzoek' is opgenomen in bijlage 5.
Uit de rapportage van Oranjewoud blijkt dat de ontwikkeling van de speelboerderij zorgt voor een verbetering voor de grondwaterkwaliteit ten opzichte van de huidige locatie. Er is sprake van een stap vooruit. Met name doordat landbouwbedrijf en percelen, met bijbehorende activiteiten, plaats maken voor dagrecreatie. Bijkomend positief effect is de afname van risico's doordat de voorziene parkeerplaatsen als overloop fungeren voor bezoekers van het zwembad. Onder de juiste voorwaarden kunnen eventuele negatieve effecten van de speelboerderij worden uitgesloten. Over het geheel gezien is de speelboerderij daarom duidelijk een stap vooruit. De afspraken die hierover zijn gemaakt zijn hieronder puntsgewijs samengevat.
Grondwaterbeschermingsgebied
De speelboerderij ligt binnen het grondwaterbeschermingsgebied Holterberg. Binnen dit gebied wordt door Vitens grondwater onttrokken ten behoeve van de drinkwatervoorziening. De bescherming van dit drinkwater is het belangrijkste aspect waar bij de ontwikkeling van de speelboerderij rekening moet worden gehouden. Concreet vereist dit:
1. Stap vooruit grondwaterbescherming (provincie Overijssel);
2. Geen afvoer van verontreinigd water naar de bodem (provincie Overijssel);
3. Waterberging toekomstige verhardingen (gemeente Rijssen-Holten);
4. Uitsluiten van hemelwaterafvoer naar het riool (gemeente Rijssen-Holten).
Stap-vooruit-onderzoek
Compenserende of mitigerende maatregelen zijn niet vereist. De ontwikkeling zelf vormt een stap-vooruit voor het grondwaterbeschermingsgebied
Verwerking vuil- en hemelwater
Het huishoudelijk afvalwater van de woning en de speelboerderij wordt afgevoerd naar het riool (mogelijk Broensweg). Het dakwater wordt geïnfiltreerd, en het afstromend wegwater lokaal gezuiverd of opgevangen, waarbij de first flush (4 mm) wordt afgevoerd tot buiten het plangebied. Het overige water wordt geborgen in een wadi (tot 30 mm) en geïnfiltreerd in de bodem.
Waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen
Voor de verwerking van hemelwater zijn onderstaande voorzieningen vereist:
De opvang is gedimensioneerd op 30 mm hemelwater. Dit is meegenomen in het erfinrichtingsplan. Ten oosten van de Landuwerweg komt een hemelwatergemaal om de eerste 4 mm water door een leiding af te voeren. Het water wordt afgevoerd naar een locatie buiten het grondwaterbeschermingsgebied. Doordat de first flush (kleine buien en het eerste deel van zwaardere buien) wordt afgevoerd en met name dit verontreiniging kan bevatten, vermindert het risico voor de kwaliteit van het grondwater.De first flush van het parkeerterrein van het zwembad wordt ook op deze wijze afgevoerd. De voorziening wordt samen met de eerste fase van het project gerealiseerd. In de exploitatie van de speelboerderij is rekening gehouden met investeringen in verband met deze voorziening.
De ligging van de persleiding blijft ongewijzigd.
Beheersmaatregelen
Om watervervuiling te voorkomen is gebruik van uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper en lood niet toegestaan. Dit geldt eveneens voor het gebruik van chemische middelen voor onkruidbestrijding.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
De realisatie van een recreatieve voorziening als een indoorspeelvoorziening wordt niet genoemd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Op basis van de D-lijst is aanleg, uitbreiding of wijziging van een themapark m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het gaat om 250.000 bezoekers of meer per jaar, of indien het in een gevoelig gebied ligt, een oppervlakte heeft van 10 hectare of meer.
De speelboerderij is geen themapark. De oppervlakte van de speelvoorziening is veel minder dan 10 hectare. Ook is het aantal bezoekers veel minder dan 250.000 per jaar. Het aantal bezoekers wordt geraamd op maximaal 70.000 per jaar. Uit de waterparagraaf blijkt dat het grondwaterbeschermingsgebied niet op negatieve wijze wordt beinvloed, en er juist sprake is van een stap-vooruit. Daarnaast is het plangebied niet in de EHS gelegen, en heeft daar ook geen effect op, zoals blijkt uit paragraaf 5.1.
Uit de toelichting het bestemmingsplan en de uitgevoerde onderzoeken blijken geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en overige omgevingsaspecten.
Het plan is niet binnen de EHS gelegen. Het is wel binnen een grondwaterbeschermingsgebied gelegen, maar het plan heeft geen significante nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Hierdoor is de ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de keuze voor de locatie, de functies, de ruimtelijke en landschappelijke inrichting van het gebied, het parkeren en de overige verkeerskundige aspecten.
Voor wat betreft de locatie wordt geconstateerd dat de speelboerderij een regionale voorziening betreft. Holten is in dat opzicht een uitstekende vestigingsplaats.
Een bijkomend voordeel is dat de locatie centraal is gelegen in de nabijheid van een groot aantal verblijfsrecreatieve bedrijven.
Bovendien grenst de locatie aan het gemeentelijke zwembad. Het zwembad kampt met parkeerproblemen. De combinatie met de speelboerderij biedt mogelijkheden om dit parkeerprobleem aan te pakken. Daarnaast biedt het mogelijkheden om samen te werken, door bijvoorbeeld gezamenlijke arrangementen aan te bieden.
De locatie is vanuit Holten en Rijssen uitstekend te bereiken via de Rijssenseweg. Vanaf de snelweg A1 is de locatie goed te bereiken via de Markelose- en Rijssenseweg. Het verkeer blijft buiten de bebouwde kom van Holten. De betreffende locatie biedt een win-win situatie en een grote kans om het dagrecreatieve product van Holten aanzienlijk te versterken. Een betere locatie in deze omgeving is niet te vinden.
De uit te werken bestemming bestaat maximaal uit 3000 m2 bebouwing voor "cultuur en ontspanning", en één dienstwoning.
Tevens zijn de regels van het moederplan Buitengebied Rijssen-Holten vastgesteld 1 november 2012, van toepassing voor de uit te werken bestemming, voor zo ver in het uitwerkingsplan niks geregeld wordt.
afwegingskader
Burgemeester en wethouders stellen nadere eisen aan de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwerken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening door middel van;
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders stellen nadere eisen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
en er geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhouding doelstellingen van gebied die in het kader van de natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.
De speelboerderij is bereikbaar via de Rijssenseweg/Landuwerweg. Gelet op de functie en de verkeersintensiteit van de Rijssenseweg/Landuwerweg levert dit vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op. Gemotoriseerd verkeer zal voor het grootste deel via de Landuwerweg/Rijssenseweg naar de provinciale weg N350 rijden. Gezien de regionale functie van de speelboerderij en de ligging van de kernen Rijssen en Holten zal het overgrote deel van het verkeer van de Rijssenseweg komen en via de rotonde ten westen van het plangebied de weg parallel aan de Rijssenseweg rijden. Van de rotonde komt het verkeer rechtstreeks op de Landuwerweg. Dit is de kortste route naar de provinciale weg, die ook in de huidige situatie voor het zwembad veel wordt gebruikt.
Ook voor verkeer dat van de A1 komt, is de route naar de speelboerderij via de Rijssenseweg het meest voor de hand liggend, aangezien op de N350 een maximumsnelheid van 80 km/uur geldt en op de Landuwerweg maar 60 km/uur. Het verkeer op de N350 blijft buiten de bebouwde kom van Holten. Bovendien is de speelboerderij georiënteerd op de Rijssenseweg.
De profielen zijn passend bij de verkeersfunctie.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf die datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Het plan kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
4. Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (artikel2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op een verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
Voor zo ver de regels van het bestemmingsplan niet voorzien in specifieke bepalingen zijn de bepalingen van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten vast gesteld 1 november 2012 van toepassing.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied, of voor wat betreft de gebiedsaanduidingen voor zover die aanduiding aan gronden is toegekend. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Algemene bouwregels (artikel 4)
In dit artikel staan bouwregels die voor elke bestemming gelden. Bij de regeling ten aanzien van de bebouwingsgrenzen is opgenomen dat deze niet gelden voor het bouwen binnen een bouwvlak.
Algemene gebruiksregels (artikel 5)
Hier staan voor enkele vormen van ruimtegebruik aangegeven dat verboden zijn, en voor andere vormen van gebruik dat ze juist wel zijn toegestaan.
Algemene aanduidingsregels (artikel 6)
Hierin is de bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied geregeld.
Algemene afwijkingsregels (artikel 7)
In dit artikel worden de mogelijke afwijkingsmogelijkheden beschreven. Deze bevoegdheden gelden voor het hele plangebied.
Algemene procedureregels (artikel 8)
Hiermee wordt de procedure beschreven die geldt voor het stellen van nadere eisen.
Overige regels (artikel 9)
Hiermee wordt bepaald dat als in de planregels verwezen wordt naar wettelijke regelingen, het dan gaat om regelingen zoals die luiden ten tijde van de vaststelling van het plan. Ook wordt voor een aantal planregels bepaald dat overtreding hiervan strafbaar is.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De slotregel bevat de naam van het plan.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap uit te werken
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangfom de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. Voor enkele overtredingen van de regels is expliciet bepaald dat dit een strafbaar feit is, als bedoeld in de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Voorliggend bestemmingsplan legt een bestemming op conform het huidige agrarische- en landschappelijkegebruik. Het bestemmingsplan bevat geen bouwplan zoals in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening wordt bedoelt.
Om die reden is geen verplichting een exploitatieplan vast te stellen.
Voor een eventueel uitwerkingsplan wordt er een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Mocht er geen overeenkomst gesloten worden zal de gemeente bezien of een exploitatieplan moet worden vastgesteld.
Op basis van de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid wordt geoordeeld dat dit bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het rijk.
Op 19 maart 2012 heeft de Provincie Overijssel aangegeven in te kunnen stemmen met de planopzet van het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Holten, speelboerderij Landuwerweg". Daarin ligt besloten dat de provincie Overijssel in kan stemmen met deze ruimtelijke ontwikkeling.
Uit de rapportage van Oranjewoud blijkt dat de ontwikkeling van de speelboerderij (ontwerp bestemmingsplan 2012) zorgt voor een verbetering voor de grondwaterkwaliteit ten opzichte van de huidige locatie. Er is sprake van een stap vooruit.
Bij het uit te werken bestemmingsplan zal ter zijnertijd een nieuw stap vooruit onderzoek de beoogde bebouwing daadwerkelijk middels een recent rapport moeten onderbouwen.