direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Holten, Raalterweg 44
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Raalterweg 44 in Holten is de voormalige Bosschool gelegen. De school werd gebouwd op verzoek van de inwoners van het buurtschap Espelo. Voor de oprichting van de school werkte de voormalige gemeente Holten in eerste instantie samen met de gemeenten Raalte en Hellendoorn. Het was duidelijk dat de school bedoeld was om de omliggende boerderijen te bedienen, wat ook de positie aan de Raalterweg, buiten het woongebied, bepaalde. In 1902 werd de school met twee klassen gebouwd. Tegen het hoofdgebouw werd bovendien een schoolmeesterswoning gebouwd. Dat laatste was niet ongebruikelijk bij dergelijke dorpsscholen. Op 10 juli 2015 is de school buitengebruik gesteld en overgedragen aan de gemeente Rijssen-Holten omdat het aantal leerlingen sterk terugliep.

Het perceel aan de Raalterweg 44 in Holten is gelegen binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten". Het perceel heeft een maatschappelijke bestemming met de functieaanduiding "onderwijs" voor het bestaande gebouw. Conform artikel 14.2.1 van het bestemmingsplan is op het perceel uitsluitend een basisschool toegestaan, inclusief voor- en naschoolse kinderopvang. Het perceel is gelegen binnen het NNN (Natuurnetwerk Nederland) en heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Vanwege de bijzondere architectuurhistorische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde is het gebouw een gemeentelijk monument. Daardoor heeft het gebouw de bouwaanduiding "karakteristiek". Dat wil zeggen dat dit gebouw tevens is bestemd voor het behouden van, herstel en versterking van de karakteristieke bebouwing.

In 2017 heeft de gemeente het pand te koop gezet. Dit heeft niet geresulteerd in verkoop. Dit kwam mede doordat de huidige bestemming onvoldoende gebruiksmogelijkheden biedt. Door de terugloop van het aantal leerlingen en de situering van de school is onderwijs geen goede invulling meer voor het pand. De gemeente Rijssen-Holten is voornemens de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming met de mogelijkheid van het vestigen van bedrijvigheid, en de Bosschool te verkopen.

De gemeente zet gelijktijdig met het wijzigen van de bestemming in op kwaliteitsverbetering van het perceel. De aanwezige noodlokalen zullen daarom gesloopt worden en door middel van een landschapsplan zal het perceel landschappelijk worden ingepast om zo de ruimtelijke kwaliteit te verhogen.

Het wijzigen van de gebruiksmogelijkheden is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. De gemeente heeft daarom besloten om het pand middels KGO (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) om te vormen naar een woonbestemming met de mogelijkheid van het vestigen van bedrijvigheid aangeduid als categorie 1 of 2 in Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten. In het nieuwe bestemmingsplan wordt de geplande situatie planologisch-juridisch geregeld.

Het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Rijssen-Holten heeft op 9 januari 2018 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan dit plan. Zij is bereid de strijdigheid weg te nemen door het geldende bestemmingsplan te herzien.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Rijssen-Holten tussen Holten en Nieuw Heeten, aan de N332. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied met een rode cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0001.png"

Figuur 1.1 - Globale locatie plangebied (bron: PDOK (Publieke Dienstverlening Op de Kaart))

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit bos met een hoge natuurlijke waarde. Het perceel wordt ontsloten door een oversteekplaats ter plaatse van het gebouw. De oversteek sluit aan op de parallelweg, genaamd de Raalterweg. In figuur 1.2 is het plangebied rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0002.png"

Figuur 1.2 - Plangebied (bron: luchtfoto Rijssen-Holten 2017)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatsing van de wijziging geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten', vastgesteld op 1 november 2012. Het terrein ter plaatse van de wijziging heeft de bestemming 'Maatschappelijk', met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' en 'EHS'. Daarnaast heeft het perceel de functieaanduiding 'onderwijs' en gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. In figuur 1.3 is een uitsnede van het plangebied in het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0003.png"

Figuur 1.3 - Ligging plangebied in het vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Wonen op dit perceel is niet mogelijk in het geldende bestemmingsplan, omdat de huidige bestemming 'Maatschappelijk' dit niet toelaat. Het onderhavige bestemmingsplan maakt wonen op dit perceel wel mogelijk.

1.4 Leeswijzer

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan relevant beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • Hoofdstuk 4 behelst de gevolgen of effecten op de milieu- en omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 gaat in op het wateraspect;
  • Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de juridische aspecten en de gehanteerde bestemmingen;
  • Hoofdstuk 7 bevat de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan;
  • Hoofdstuk 8 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie

2.1 Beschrijving plangebied

Het plangebied is gelegen in een bosgebied nabij de buurtschap Espelo aan de doorgaande Raalterweg te Holten. Het plangebied heeft een tamelijk geïsoleerde ligging. Enerzijds door de bossen die het schoolgebouw aan alle zijden omgeven en anderzijds door de drukke provinciale weg (N332) die de toegang tot het perceel voor voetgangers bemoeilijkt. In de huidige situatie is er een voetgangerstunneltje die voetgangers toegang tot het plangebied verschaft. Deze tunnel is in eigendom van de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven op termijn de tunnel te willen sluiten in verband met de hoge onderhoudskosten die de tunnel met zich mee brengt. Vooruitlopend op het sluiten van de tunnel heeft de provincie Overijssel een koude oversteekplaats bij de Bosschool gerealiseerd die zorgt voor een adequate ontsluiting van het perceel.

2.2 Gewenste situatie

De Bosschool is een gemeentelijk monument. De doelstelling van het college is om gemeentelijke/karakteristieke panden te behouden in zijn oorspronkelijke staat. Deze kans is het grootst als het pand in ere hersteld wordt en er een woonbestemming aan dit perceel toegewezen wordt. De gedachte hierachter is dat een particulier zich waarschijnlijk meer verantwoordelijk voelt om de karakteristieken van het pand te herstellen dan een eigenaar van een maatschappelijke functie die het pand op een andere manier zal gebruiken.

Het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Rijssen-Holten heeft daarom besloten om het pand een woonbestemming met bedrijfsfunctie te geven, om zo te bewerksterllingen dat het pand in ere hersteld wordt.

2.3 Landschapsplan

Het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Rijssen-Holten stelt als voorwaarde dat bij een woonbestemming het perceel landschappelijk wordt ingepast. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat de landschappelijke inpassing uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan moet zijn aangelegd overeenkomstig dit plan.

Voor de landschappelijke inpassing van het perceel is een landschapsplan laten opstellen (zie Bijlage 1 Landschapsplan). De uitgangspunten van het landschapsplan zijn in lijn met de uitgangspunten uit het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Rijssen-Holten. De belangrijkste aanbevelingen uit het landschapsplan zijn in paragraaf 2.3.1 en 2.3.2 opgenomen.

2.3.1 Landschappelijke inpassing

Vier ingrediënten zorgen aan de voorzijde voor het karakteristieke voorkomen van het ensemble: de siertuin met hekwerk, het oude gebouw met pannendak, de solitaire bomen aan de voorkant en de dichte bosschages aan beide zijden. Het ensemble heeft een heldere voor- en achterkant. De voorkant van het ensemble is bepalend voor de uitstraling van het geheel. Het is dan ook belangrijk dat de voorzijde het huidige karakter behoudt. De volgende zaken zijn hiervoor van belang:

  • De bebouwing moet aan de voorzijde onaangetast blijven, of mag alleen subtiel worden aangepast. In vorm, details en materiaalgebruik mag de bebouwing niet veranderen. Elke aanpassing aan de bebouwing dient te worden afgestemd met de monumentencommissie;
  • De klassieke siertuin (met buxushaag en kruiden), het klassieke hekwerk en de solaire bomen dienen gehandhaafd te blijven. Als er voor gekozen wordt om de siertuin en de verharding te renoveren, dan moet hier gekozen worden voor eenvoudig en natuurlijk materialen. Terughoudendheid is cruciaal;
  • Het terrein mag na het slopen van de bijgebouwen aan de voorzijde niet te breed worden. De grens van het verharde terrein moet meer naar binnen worden geplaatst. De bosschages moeten tot bijna aan de bebouwing reiken. Extra functies, zoals parkeerplekken, moeten vanaf de weg niet of nauwelijks zichtbaar zijn.
  • Er loopt een wandelpad over het perceel van de Bosschool. Over dit pad loopt onder andere het Marskramerpad en de Bert Haanstra-route. De wandelroute moet behouden blijven. In de huidige situatie levert dit echter een conflict op met het private karakter van de bebouwing. Het wandelpad en het erf moeten ruimtelijk van elkaar gescheiden worden. Dit kan gedaan worden door een fysieke barrière te creëren in de vorm van een haag (zie afbeelding 2.1). Het scheiden van de wandelroute en het perceel is onderdeel van het landschapsplan en is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in artikel 9.1.2 van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0004.png" Afbeelding 2.1 - Inpassingsplan

2.3.2 Te slopen bebouwing

Toen de Bosschool in gebruik was als school is wegens het toenemende aantal kinderen uitgebreid met tijdelijke noodlokalen. Deze noodlokalen sluiten qua uitstraling en bebouwing niet aan bij het monumentale karakter van het pand. Met de voorgenomen functieverandering zullen de noodlokalen gesloopt moeten worden om het pand in ere te herstellen en zo de ruimtelijke kwaliteit te verhogen (zie afbeelding 2.2 en 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0005.png"

Afbeelding 2.2 - Te slopen gebouwdelen

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0006.png"

Afbeelding 2.3 - Te slopen gebouwdelen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant voor de geplande ontwikkeling, het rijks-, provinciaal/regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en de regels.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

1. Concurrerend

Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

2. Bereikbaar

Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

3. Leefbaar en veilig

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De geplande bestemmingswijziging van het perceel Raalterweg 44 is niet in strijd met de uitgangspunten van de SVIR.

3.2.2 Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Per 1 juli 2017 treedt een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Indien de Ladder van toepassing is op het plan, dient er een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling opgenomen te worden in het bestemmingsplan.

De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en als deze 'nieuw' is. De voorgestane functieverandering vind plaats in bestaande bouw. Daarnaast is er sprake van één woning. Deze bestemmingswijziging is dus niet Ladderplichtig.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening.

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. Met de Omgevingsverordening wordt de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.3.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.3.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.3.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0007.png"

Afbeelding 3.1 - Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

In het voorliggende geval zijn artikel 2.1.5, lid 1 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op de hiervoor genoemde artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.5, lid 1: Ruimtelijke kwaliteit

In het Landschapsplan wordt onderbouwd hoe wijzigen van de bestemming bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5, lid 1 van de Omgevingsvisie Overijssel

Zoals blijkt uit hoofdstuk 2.3 wordt de locatie landschappelijk ingepast. Kortheidshalve wordt hier naar verwezen. De bijgebouwde tijdelijke klaslokalen worden gesloopt waardoor het karakteristieke pand meer uitstraling krijgt en er bebouwing uit de natuur verwijderd wordt.

Artikel 2.1.6, lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Voor alle nieuwe en grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied geldt dat een goede ruimtelijke inpassing verplicht is. Naast deze basisinspanning kan het zijn dat er aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. Er moet worden aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investering ter versterking van ruimtelijke kwaliteit en omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

Onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling is het landschappelijk inpassen van het geheel. In paragraaf 2.3.1 en 2.3.2 is beschreven welke investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse worden getroffen. Om deze investeringen te waarborgen, wordt de landschappelijke inpassing in de regels opgenomen als voorwaardelijke verplichting. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0008.png"

Afbeelding 3.2 - Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

'Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland'

Er zijn gebieden binnen de Zone Ondernemen met Natuur en Water die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

De voorgenomen ontwikkeling betreft het wijzigen van een bestemming naar woonfunctie. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat er geen belemmeringen van en voor de omgeving gelden. Het vorenstaande brengt met zich mee dat sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief.

3.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' kan in dit geval buiten beschouwing gelaten worden, aangezien hiervoor ter plaatse van het plangebied geen kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven gelden.

'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Dit is in afbeelding 3.4 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0009.png"

Afbeelding 3.4 - Natuurlijke laag (bron: Provincie Overijssel)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebieden.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Zoals in paragraaf 2.3.2 wordt aangegeven worden klaslokalen op locatie gesloopt. Hierdoor is er meer ruimte voor de natuurlijke waarden en kan water beter geïnfiltreerd worden op dit perceel. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een ontwikkeling dat past binnen de kwaliteitswaarden en -opgaven die gelden in de 'Natuurlijke laag'.

'Laag van het agrarisch-cultuurlandschap'

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangediend met het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Dit is in afbeelding 3.5 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0010.png" Afbeelding 3.5 - Laag van het agrarisch-cultuurlandschap (bron: Provincie Overijssel)

De grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuurverbeteraar en bestemming voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggende essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplexen. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met rechtestanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch-cultuurlandschap'

Voor deze ontwikkeling is een inpassingsplan opgesteld, waarbij wordt aangesloten op de landschappelijke kenmerken behorend bij het jonge heide- en ontginningslandschap. Voor een nadere toelichting op het inpassingsplan wordt verwezen naar paragraaf 2.3. Hierin wordt geconcludeerd dat het voornemen een impuls van de ruimtelijke kwaliteit met zich mee brengt.

'Laag van de beleving'

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' aangeduid met gebiedstype 'Donkerte'. Dit is in afbeelding 3.6 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0011.png"

Afbeelding 3.6 - Laag van de beleving (bron: Provincie Overijssel)

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. De ambitie is om het rustige en onthaaste karakter van bepaalde gebieden te behouden.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

De voorgenomen ontwikkeling neemt geen drastische verandering mee op gebied van licht en donkerte. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling binnen de kwaliteitswaarden en -opgaven past die gelden in de 'Laag van de beleving'.

3.3.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 'Rijssen-Holten 2010-2020 en doorkijk naar 2030'
3.4.1.1 Algemeen

De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten.

De structuurvisie is tot stand gekomen op basis van een verkenning van de gemeente en haar beleid. Op basis van de verkenning is een nota van uitgangspunten opgesteld. Op basis van de nota van uitgangspunten zijn verschillende scenario's geformuleerd en vervolgens een visie met de majeure projecten. Samen hebben de verschillende stappen tot de structuurvisie Rijssen-Holten geleid. Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimten en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

3.4.1.2 Ambitie

De ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is om haar bovenlokale functie te behouden en vervolgens een kwaliteitsslag te maken. De gemeente wil haar bovenlokale functie voor zichzelf en de omgeving behouden en uitbreiden omdat dat belangrijk is voor de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de gemeente. De inwoners dienen ook trots te zijn op hun gemeente, daarvoor wil de gemeente haar identiteit en samenhang uitbouwen en versterken. Het benutten van gelaagdheid, de economische transformatie, de nadruk op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid staan centraal.

3.4.1.3 Projectprogramma

De structuurvisie onderscheid in totaal 13 programma's. Deze projectprogramma's staan ook weergegeven op de structuurvisieplankaart waarvan in afbeelding 3.7 een uitsnede is opgenomen. Onderhavig plangebied (rode cirkel) is gelegen binnen het projectprogramma 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0012.png"

Afbeelding 3.7 - Uitsnede structuurvisieplankaart (bron: Gemeente Rijssen-Holten)

Projectprogramma 13: Buitengebied

Het buitengebied bestaat uit een agrarisch gebied in de lager gelegen delen en natuur in hoger gelegen delen. Het buitengebied biedt naast de agrarische sector en natuur ook ruimte aan wonen, niet-agrarische bedrijvigheid en recreatie en toerisme.

De huidige ontwikkelpunten zijn:

  • Economische dynamiek in stand houden om een leefbaar landelijk gebied te ontwikkelen. Verschillende functies de ruimte bieden voor een goed toekomstperspectief;
  • Versterking van de ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) van het buitengebied;
  • Toekomstbestendigheid, aandacht voor ecologische duurzaamheid, economische duurzaamheid en sociale duurzaamheid;
  • Actualisatie recreatienota;
  • Uitbreiden van recreatie en toerisme en een kwaliteitsverbetering hiervan;
  • Nieuw Rood-voor-Rood-beleid.
3.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie 'Rijssen-Holten 2010-2020 en doorkijk naar 2030'

Voorliggend initiatief ziet toe op de sloop van de extra aangebouwde klaslokalen en wijziging van de bestemming naar 'wonen'. Door middel van een Landschapsplan wordt voorzien in de landschappelijke inpassing van het geheel in het buitengebied. Voorgenomen ontwikkeling resulteert in een kwaliteitsimpuls ter plaatse en voldoet daarmee aan het geldende projectprogramma.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan
3.4.2.1 Algemeen

In december 20078 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten opgesteld. Het LOP omvat een gemeente dekkende visie toegespitst op 11 verschillende deelgebieden, met elk een eigen karakteristiek en ontwikkelingsrichting. Deze deelgebieden zijn onderscheiden op basis van verschillen in:

  • Ontstaansgeschiedenis;
  • Verschijningsvorm;
  • Gebruik;
  • Mate van dynamiek;
  • Gewenste ontwikkelingsrichting.

Het plangebied is gelegen in deelgebied 2. Dit deelgebied behelst de Westflank van de Holterberg. De kaart van dit deelgebied is opgenomen in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0013.png"

Afbeelding 3.8 - Deelgebied 2: Westflank Holterberg (bron: Gemeente Rijssen-Holten)

Deelgebied 2: Westflank Holterberg

In dit deelgebied is ruimte voor een landschappelijke verdichting om een fijnmazige menging van natuur, cultuurhistorie, wonen, recreatie en landbouw mogelijk te maken. Agrariërs krijgen de ruimte om nieuwe landschappelijk passende initiatieven te ontplooien. Naast recreatie en andere passende vormen van bedrijvigheid wordt ook het wonen in het groen bevorderd, mits er wordt voldaan aan voorwaarden die ervoor zorgen dat de landschappelijke en/of cultuurhistorische structuur wordt versterkt. Een groot deel van het gebied ligt in het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS). Bovendien moet rekening gehouden worden met het Natura-2000 gebied Holterberg.

3.4.2.2 Toetsing van het initiatief aan het 'Landschapsontwikkelingsplan'

De uitgangspunten, zoals verwoord in het LOP, behorend bij deelgebied 2, hebben als uitgangspunt gediend bij het opstellen van het landschapsplan dat voor de gewenste ontwikkeling is opgesteld. Op deze manier ontstaat een ruimtelijke ontwikkeling die op een landschappelijk verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap en aansluit bij de gebiedskenmerken. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterkt en is het initiatief in overeenstemming met het LOP.

3.4.3 Kadernota landelijk gebied
3.4.3.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft op 15 december 2011 de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Hierin worden ruimtelijke beleidskaders beschreven welke fungeren als toetsing- en afwegingskaders voor ontwikkelingen in het landelijk gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn. Voor dit project zijn de beleidsuitgangspunten ten aanzien van het thema 'Wonen en werken (niet-agrarisch)' van belang.

3.4.3.2 Ambities: Toekomstbestendigheid

Toekomstbestendigheid of duurzaamheid is evenals ruimtelijke kwaliteit een breed begrip. Binnen het begrip duurzaamheid zijn echter een aantal elementen te onderscheiden die concreet, meetbaar en toetsbaar in ruimtelijk beleid kunnen worden verankerd. Het gaat daarbij om:

  • ecologische duurzaamheid (bijvoorbeeld groen, inpassing, biodiversiteit);
  • economische duurzaamheid (bijvoorbeeld functiemenging, flexibiliteit lokale economie, (wind)energie);
  • sociale duurzaamheid (bijvoorbeeld volksgezondheid, leefbaarheid, identiteit).

Bij elke ontwikkeling zal de gemeente bekijken of er op al deze drie aspecten een meerwaarde kan worden behaald, zodat er een steeds toekomstbestendiger landelijk gebied ontstaat.

3.4.3.3 Thema: 'Wonen en werken (niet-agrarisch)'

Beleid wonen en werken

Wonen (behalve bedrijfswoningen behorend bij het agrarisch bedrijf) en niet-agrarische bedrijvigheid zijn functies in het landelijk gebied die in opkomst zijn. Omdat deze functies ook een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en economische vitaliteit van het landelijk gebied wil de gemeente deze ontwikkelingen niet tegengaan, maar wel zorgvuldig afwegen. Beide functies worden beschouwd als ondergeschikte functies in het buitengebied. Nieuwvesting van deze functies (wonen en niet-agrarische bedrijvigheid) op nieuwe locaties is niet mogelijk. Bovendien kunnen niet alle vormen van wonen en werken op alle plekken in het landelijk gebied. Negatieve effecten op de natuurlijke omgeving wil de gemeente voorkomen.

Wonen en werken zijn geen gebiedseigen functies in het landelijk gebied. De gemeente wil daarom nieuwe ontwikkelingen op het vlak van wonen en werken laten bijdragen aan de karakteristiek van het landelijk gebied. De gemeente ziet daarbij kansen voor nieuwe vormen van wonen of werken, als ze een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten, maar ook passend zijn op de gewenste locatie.

Wonen

De gemeente ziet mogelijkheden in vrijkomende bebouwing. Daarbij zet de gemeente in op een kwaliteitsverbetering van de erven bij een transformatie naar wonen. Dat betekent dat de nieuwe erven een goede uitstraling krijgen, overbodige bebouwing wordt gesloopt en de erven worden ingepast in de landschappelijke karakteristiek. Wonen is ook een geschikte functie om bestaand erfgoed een nieuwe bestemming te geven. De gemeente wil deze mogelijkheid stimuleren om historische erven ook in de toekomst een functie te geven en verval en verwaarlozing ervan te voorkomen. Daarbij houdt de gemeente vast aan de bestaande omvang van het erf. Een vergroting van het erf is niet aan de orde, tenzij sprake is van een significante kwaliteitsverbetering.

Niet-agrarische bedrijvigheid

In het buitengebied zijn naast de agrarische bedrijven ook niet-agrarische bedrijven aanwezig. De gemeente kiest ervoor dat de maat en de schaal van het landelijk gebied een maximum stellen aan de schaalgrootte van niet-agrarische bedrijven. Niet elke vorm van bedrijvigheid is geschikt voor het landelijk gebied. Bedrijven met een te hoge milieubelasting of nadelige consequenties voor natuur, landbouw of recreatie kunnen geen plek krijgen in het landelijk gebied. Aan huis verbonden bedrijvigheid en aan recreatie gerelateerde bedrijven bieden goede mogelijkheden als nieuwe impulsen voor vrijkomend of leegstaand erfgoed.

3.4.3.4 Toetsing van het initiatief aan de 'Kadernota Landelijk gebied'

In voorliggend geval is sprake van het wijzigen van de bestemming naar wonen en sloop van de in het verleden aangebouwde tijdelijke klaslokalen. Daarnaast wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkeling draagt bij aan het behoud van een karakteristiek monumentaal pand. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de kaders zoals opgenomen in de 'Kadernota landelijk gebied'.

3.4.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid. Het voornemen draagt bij aan het behoud van het monumentale pand en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het perceel door een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Hierbij wordt rekening gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Het bestemmingsplan is een middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's archeologie en cultuurhistorie, bodemkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, verkeer en parkeren en de waterparagraaf.

4.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. In de Wamz is geregeld dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Voor het gemeentelijk grondgebied is een archeologische inventarisatie uitgevoerd. Op basis van deze archeologische inventarisatie is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op deze kaart staan naast de bekende archeologische waarden, ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0014.png"

Figuur 4.1 - Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, gemeente Rijssen-Holten

In figuur 4.1 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven, het plangebied is rood omcirkelt. Het plangebied ligt in een zone met een 'hoge archeologische verwachtingswaarde'. De kans op het aantreffen van archeologische resten is hier relatief groot. Omdat er bij een bestemmingswijziging geen ontwikkelingen met bodemverstoring plaatsvinden wordt er geen archeologisch onderzoek geëist.

De meldingsplicht bij Onze minister, namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, van een zaak die in het plangebied wordt aangetroffen en waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het een archeologische vondst betreft, blijft van kracht (Monumentenwet 1988, artikel 53, lid 1).

4.3 Bodemkwaliteit

In opdracht van de gemeente Rijssen-Holten is door Van der Poel Milieu Advies B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie aan de Raalterweg 44 te Holten (kadastraal bekend als gemeente Holten, sectie H, perceelnummer 1294 en 1295). Bijlage 2 Bodemonderzoek bevat het bijbehorende rapport. Het doel van het onderzoek is een indruk verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en het grondwater van het onderzoeksterrein.

Uit het standaard historisch vooronderzoek (NEN 5725) blijkt dat op de onderzoekslocatie een ondergrondse tank aanwezig is, of is geweest. Tijdens de veldwerkzaamheden is de ondergrondse tank niet gevonden. Voor zover bekend hebben op de onderzoekslocatie verder geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden en zijn geen stoffen opgeslagen (geweest). Verder zijn op de onderzoekslocatie geen eerdere bodemonderzoeken uitgevoerd en hebben, voor zover bekend, geen calamiteiten plaatsgevonden waarbij de bodem verontreinigd is geraakt.

Uit veld- en laboratoriumwerkzaamheden is gebleken dat er licht verhoogde concentraties aan nikkel, cadmium, barium en zink in het grondwater en een licht verhoogd gehalte aan lood in de bovengrond is aangetroffen. De gemeten overschrijdingen zijn dusdanig dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht. Er is geen asbest in de bodem aangetroffen.

Opgemerkt wordt dat in de grond achtergrondwaarden worden overschreden. Deze grond is niet geschikt voor onbeperkt hergebruik en kan niet zonder meer in het grondverkeer worden gebracht. Geadviseerd wordt eventueel vrijkomende grond op de locatie toe te passen.

4.4 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

De gemeente Rijssen-Holten vindt haar erfgoed belangrijk en wil zich ervoor inzetten. Concreet heeft de gemeente Rijssen-Holten drie uitgangspunten:

  • 1. Behouden: van al het erfgoed dat als waardevol en belangrijk voor de samenleving geacht wordt.
  • 2. Ontwikkelen: cultureel erfgoed kan een belangrijke inspiratiebron zijn voor het verbinden van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan de vorm en geschiedenis van de bestaande omgeving, zodat de ruimtelijke kwaliteit en identiteit verder versterkt worden.
  • 3. Beleven: het zien en beleven van erfgoed maakt dat burgers en bezoekers de gemeente nog meer gaan waarderen. Door erfgoed, in de meest brede zin van het woord, meer onder de aandacht te brengen, kan een groter of juist specifieker publiek bereikt worden.

Vanwege de bijzondere architectuurhistorische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde is het gebouw aan de Raalterweg 44 een gemeentelijk monument. Daardoor heeft het gebouw de bouwaanduiding "karakteristiek". Dat wil zeggen dat dit gebouw tevens is bestemd voor het behouden van, herstel en versterking van de karakteristieke bebouwing.

Het borgen van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan betekent niet dat er niets meer mag gebeuren. Er is geen betere garantie voor behoud van cultuurhistorisch erfgoed, dan dat dit wordt gebruikt en een (nieuwe) functie heeft. Dit schept een basis voor onderhoud en investeringen. Bij herbestemming en wijzigingen, zoals voor verhoging van gebruiks- en comfortwaarde, dient altijd gezocht te worden naar een compromis tussen de wensen van de eigenaar of gebruiker, en het publieke belang van behoud en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarde. Het gaat er om dat er vanuit de cultuurhistorie randvoorwaarden worden gesteld die de ruimtelijke kwaliteit van het gebied als geheel ten goede komen.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Rijssen-Holten is het veiligheidsbeleid van de gemeente in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0301_0015.png"

Figuur 4.2 - Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Aan hand van de Risicokaart Nederland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Op bovenstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hieruit komt naar voren dat zich in de omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen bevinden. Een verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Nader onderzoek voor externe veiligheid is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Flora & fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en Faunawet. In opdracht van de gemeente Rijssen-Holten heeft adviesbureau Jansen&Jansen een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De quickscan is opgenomen in Bijlage 3 Quickscan Flora en Fauna. In deze paragraaf is het rapport samengevat.

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet binnen het NNN. Wel ligt het plangebied direct tegen een gebied behorend tot het NNN. Regelgeving met betrekking tot NNN-gebied stellen alleen beperkingen voor activiteiten die binnen gebieden behorend tot het NNN vallen. Het plangebied valt dus buiten de regelgeving die geldt voor NNN-gebieden.

Los van de wettelijke kaders is het niet de verwachting dat de voorgenomen plannen wezenlijke negatieve effecten hebben op flora en fauna in het naastgelegen NNN gebied. Dit enerzijds door de beperkte omvang van de ingreep (verwijderen van gebouwdelen) en anderzijds door de aard van het toekomstige gebruik. In de toekomst zal het gebouw gebruikt worden als woning, dit gebruik geeft aanzienlijk minder verstoring dan het gebruik als basisschool.

Natura 2000

Het dichtst bij gelegen Natura 2000-gebied is de Sallandse Heuvelrug. Dit gebied ligt op ongeveer twee kilometer van het plangebied. Door de beperkte aard van de beoogde functieverandering is het redelijkerwijs uit te sluiten dat de voorgenomen verandering een negatieve impact heeft op de natuurwaarden in de Sallandse Heuvelrug.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoort geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Flora

In het plangebied (te slopen gebouwdelen) zijn geen beschermde flora of resten hiervan aangetroffen. Het plangebied bestaat enkel uit bebouwing; geen geschikte biotoop voor beschermde flora. De aanwezigheid van beschermde flora kan redelijkerwijs worden uitgesloten.

Fauna

Uit de quickscan komt naar voren dat er in het plangebied geen strikt beschermde soorten of voortplantings-, verblijfs- of groeiplaatsen gevonden zijn. Er zit echter een kleine opening aan de voorzijde van het te slopen gebouwdeel. Via deze opening kunnen vleermuizen de ruimte in de spouwmuur en de ruimte tussen het dak en het dakbeschot bereiken. Door de geïsoleerde ligging van het gebouw zijn er voor gebouwbewonende vleermuizen in de omgeving weinig alternatieven. Hierdoor wordt het aannemelijker dat vleermuizen deze opening hebben gevonden en gebruiken als toegang tot rust- en verblijfsplaatsen in het gebouw. In verband met de beoogde sloop is er een vervolgonderzoek gestart naar vleermuizen in dit gebied. De onderzoeksresultaten van dit vervolgonderzoek naar vleermuizen zijn in Bijlage 4 Vleermuisonderzoek opgenomen.

In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis is in het te behouden deel van het pand. Deze zomerverblijfplaats wordt gebruikt door enkele (manlijke) gewone dwergvleermuizen. Met het uitvoeren van de voorgenomen ingreep zal deze verblijfplaats niet onbruikbaar worden. De verblijfplaatsen van de vleermuizen zijn aanwezig onder het pannendak van het te behouden deel, maar kunnen zich op andere momenten ook onder de daklijsten en de luiken van het schoolgebouw bevinden. Bij renovaties aan het oude schoolgebouw moet hier rekening mee gehouden worden.

Verder dient er rekening gehouden te worden met mogelijke broedende vogels in het plangebied. Actieve nesten van vogels zijn altijd beschermd door de Wet natuurbescherming. Als de werkzaamheden in het broedseizoen wordt uitgevoerd, dan dient daags voor aanvang van de werkzaamheden het plangebied te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van nesten. Opzettelijk verstoren van broedende vogels is strafbaar voor de Wet natuurbescherming.

4.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies (o.a. wonen). Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Spoorweglawaai en industrielawaai zijn in het voorliggende geval niet van invloed op de ontwikkelingen in het plangebied, Het plangebied bevindt zich immers in het buitengebied en is niet gelegen nabij een spoorweg of industrieterrein. Enkel op het aspect wegverkeerslawaai zal hierna worden ingegaan.

Volgens de Wgh geldt voor alle nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen die in een geluidszone van een weg zijn gelegen een voorkeurswaarde van 48 dB. Als deze waarde wordt overschreden kan de gemeente onder voorwaarden een hogere waarde vaststellen. Deze hogere waarde is aan de in de Wgh opgenomen plafonds gebonden (ook omschreven als maximaal toegestane geluidsbelasting). Voor woningen in het buitenstedelijk gebied geldt een maximale toegestane geluidsbelasting van 53 dB. Als het vervangende nieuwbouw betreft bedraagt de maximale grenswaarde in buitenstedelijke situaties 58 dB. In binnenstedelijke situaties geldt een maximale grenswaarde van 63 dB.

De Bosschool is gesitueerd aan de drukke Raalterweg (N332). Om een goede leefomgeving voor bewoners te waarborgen mag, volgens het Bouwbesluit 2012, binnen een woning het wegverkeerslawaai maximaal 33 decibel bedragen. In verband met het monumentale karakter van de voormalige Bosschool is een onderzoek uitgevoerd voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in het oorspronkelijke hoofdgebouw. Aan de hand van dit onderzoek staat beschreven aan welke geluidswerende eisen voldaan moet worden om aan het Bouwbesluit te voldoen. Voor het rapport wordt verwezen naar Bijlage 5 Akoestisch onderzoek.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • In verband met de monumentale status (gemeentelijk monument) dient de woning te worden voorzien van een gebalanceerd ventilatiesysteem;
  • Ter plaatse van de voor- en rechterzijgevel zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen noodzakelijk in de vorm van achterzetramen, zwaardere dakramen en beglazing evenals het verzwaren van een deel van het dakvlak in de voorgevel;
  • Ter plaatse van de achtergevel en de linkerzijgevel zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen van toepassing;
  • Door een zorgvuldige toepassing van de in paragraaf 3.4 en bijlage 2 weergegeven constructies zal de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de verblijfsgebieden voldoen aan de eisen zoals weergegeven in afdeling 3.1 van het bouwbesluit "Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw"

De woning mag pas in gebruik genomen worden als aan de geluidswerende eisen is voldaan. De geluidswerende eisen zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 9.1.2.

4.8 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. Voor een aantal projecten, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan luchtkwaliteit, hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij dit besluit behorende Regeling NIBM is de lijst met categorieën van gevallen (kantoor- en woningbouwlocaties, specifieke inrichtingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Er hoeft dan ook geen uitgebreid luchtkwaliteitsonderzoek te worden gedaan.

In de regeling ligt de NIBM grens op maximaal 1500 woningen. Dit houdt dus in dat op grond van het Besluit NIBM 1500 woningen gebouwd kunnen worden, zonder dat getoetst hoeft te worden of de bijdrage van de woningen de luchtkwaliteit ter plaatse verslechterd.

De wijziging van de bestemming draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving en dat toekomstige bewoners een goed leefklimaat wordt geboden.

Sinds 2009 beperkt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. De gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen. De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit ligt aan weerszijden van rijks- en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter en bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.9 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen de beoogde functie en omliggende functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor.

Hinderaspecten kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie.

Gezien de afstand tussen de woning en andere functies is er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen zodanige hinder naar bestaande functies in de omgeving, dat sprake is van een onacceptabele invloed op een goed woon- en leefklimaat. Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.10 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is inzicht in het parkeren en het effect van de ontwikkeling op de verkeersstructuur. Doordat het perceel van functie veranderd naar 'wonen' is er een veilige oversteekplaats gecreëerd naar de parallelweg van de N332, genaamd de Raalterweg.

Voor parkeren in het buitengebied geldt het principe dat het op eigen terrein gerealiseerd wordt. Vanuit verkeerskundig oogpunt levert dit plan door de realisatie van de oversteekplaats geen bezwaren op.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtiljn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Groot Salland

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

In het waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.1.5 Gemeentelijk beleid

De 'Watervisie Rijssen-Holten' (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen. Voor het gehele gemeentelijke grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is vervolgens gedetailleerder uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).

Het plangebied valt volgens de visie in 'Deelgebied 1. Westflank Holterberg, Espelo, Dijkermaten en Dijkerhoek'. In het plangebied zijn geen kansen of knelpunten beschreven op gebied van water.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de procedure 'geen waterschapsbelang' van toepassing is. De standaard waterparagraaf behorend bij de procedure 'geen waterschapsbelang' is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de Inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidge interpretatie van deze begrippen vastgelegd

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, oppervlakte, etc.);
  • Nadere eisen: in nader bepaalde gevallen kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bebouwing;
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders het bestemmingsplan mogen wijzigen;

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de Algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een gewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel worden voorwaarden gesteld aan het bouwen van gebouwen op korte afstand van de wegen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn. In dit artikel is ook de voorwaardelijke verplichting opgenomen ter verankering van de landschappelijke inpassing.

In dit artikel worden nadere eisen gesteld ten aanzien van het behoud, herstel en versterking van de karakteristieke waarden van het pand.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel is de procedure van het stellen van een andere eis opgenomen.

In dit artikel is de werking van de wettelijke regelingen opgenomen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de Overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakt keuzes nader onderbouwd.

Bos (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de noord- en zuidzijde van het plangebied. De gronden zijn bestemd voor bos en/of dichte beplantingsstroken, behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden, bestaande infrastructurele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Uitsluitend gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer zijn onder voorwaarden toegestaan. Daarnaast zijn verschillende bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan, waarbij een maximale bouwhoogte is vastgelegd.

Groen - Erf (Artikel 4)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden rondom de woning. De gronden zijn bestemd voor tuinen, groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterpartijen, boomgaarden, houtwallen/houtsingels, parkeren en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en verhardingen.

Wonen ( Artikel 5 )

De gronden waar de woning, alsmede de tuin en de oprit zijn beoogd, zijn opgenomen binnen de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, landschappelijke inpassing en een bed & breakfast in de woning.

In de bouwregels is bepaald dat per bestemmingsvlak niet meer dan één woonhuis mag worden gebouwd. De woning dient tevens vrijstaand te worden gebouwd en mag maximaal een oppervlakte van 300 m2 hebben. Daarnaast zijn een aantal maatvoeringen opgenomen ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte en de minimale dakhelling. Tot slot geldt voor bijbehorende bouwwerken onder andere dat het gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 300 m2 waarvan niet meer dan 75 m2 aangebouwd mag zijn.

Bedrijfsactiviteiten worden in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" ingedeeld in categorieën. Bedrijven in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactviteiten zijn in het algemeen inpasbaar in het landelijk gebied. Ter plaatse van de aanduiding bedrijf zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven aangeduid als categorie 1 of 2 Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog (Artikel 6)

Het plangebied is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. De dubbelbestemmingen zijn overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' opgenomen om zodoende mogelijke archeologische waarden te beschermen danwel veilig te stellen. Bij bouwwerkzaamheden of het uitvoeren van werken dienen de gestelde voorwaarden te worden nageleefd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is de gemeente Rijssen-Holten zelf initiatiefnemer. Daarnaast er tussen de toekomstige eigenaar en de gemeente Rijssen-Holten een oveenkomst gesloten. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Inspraak & vooroverleg

8.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie Overijssel

Er is in een vroeg stadium overleg geweest met de Provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven positief te zijn over de plannen om de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. De provincie deelt de ambtelijke mening dat met het slopen van de noodlokalen en met het herstellen van het pand als een woning en daarnaast een goede landschappelijk inpassing er een aanzienlijke ruimtelijk kwaliteitswinst behaald kan worden op dit perceel.

8.2.3 Waterschap Groot Salland

Het Waterschap Groot Salland is geïnformeerd middels de digitale watertoets. Op basis van deze toets is de procedure 'geen waterschapsbelang' van toepassing. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.

8.3 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij voorbereiding van gemeentelijk beleid.