| Plan: | Buitengebied Holten, uitbreiding informatiecentrum |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPB2019002-0301 |
Initiatiefnemer Stichting Informatiecentrum Canadese Begraafplaats is voornemens om het bestaande informatiecentrum uit te breiden met een multifunctionele ruimte. De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan waardoor een bestemmingsplanherziening is vereist. De bestemming van het betreffende perceel is momenteel Bos met als dubbelbestemming waarde-EHS (nu NNN, Natuurnetwerk Nederland). Om het voornemen mogelijk te maken dient op een locatie elders het NNN wat verloren gaat met het voornemen gecompenseerd te worden. Het perceel waar het NNN gecompenseerd gaat worden verreist tevens een bestemmingsplanherziening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor beide percelen.
Het Informatiecentrum is gelegen in het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten aan de Eekhoornweg 10 te Holten. Het plangebied staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Holten, sectie B, nummers 4969 en 4970 gedeeltelijk. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een informatiecentrum, openbaar groen en parkeerplaatsen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: ligging plangebied 1
Het perceel waar het NNN gecompenseerd gaat worden is gelegen aan de Helhuizerweg te Holten. Het plangebied staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Holten, sectie G, nummer 83 gedeeltelijk met een grootte van 1125 m2. In afbeelding 1.2 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.2: ligging plangebied 2
Het bestemmingsplan "Buitengebied Holten, uitbreiding informatiecentrum" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Beide plangebieden zijn gelegen binnen de plangbegrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" wat door de gemeenteraad op 1 november 2012 is vastgesteld. In afbeelding 1.3 en 1.4 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergeven. De plangebieden zijn met een rode omlijning aangegeven.
Afbeelding 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" plangebied 1
Afbeelding 1.4: Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" plangebied 2
Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de volgende bestemmingen:
Gronden aangewezen met de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats' zijn onder andere bestemd voor een begraafplaats, aula, een informatiecentrum ter plaatse van Eekhoornweg 10 in Holten en landschappelijke inpassing. De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen aan Eekhoornweg 10, Holten mag niet meer bedragen dan 350 m2.
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor bos en/of dichte beplantingsstroken en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Op de tot Bos bestemde gronden mogen worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - EHS' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het ontwikkelen en in stand houden van de natuur- en landschapswaarden met dien verstande dat voor deze ontwikkelingen in een inrichtings- en beheersvisie de natuurontwikkeling is uitgewerkt, passend binnen het natuurgebiedsplan van de provincie.
Het plangebied kent daarnaast de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied'. Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding gelden specifieke regels die zijn opgenomen in de agrarische bestemmingen en de woonbestemmingen.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de volgende bestemmingen:
Het voornemen is op grond van het vigerend bestemmingsplan niet toegestaan. De uitbreiding van het informatiecentrum vindt plaats binnen de enkelbestemming 'Bos'. Binnen de bestemming bos mogen geen gebouwen worden gebouwd die niet ten dienste van de bestemming staan. Daarnaast geldt bij het gedeelte van het plangebied met de enkelbestemming 'Bos' een dubbelbestemming 'Waarde - EHS', bestemd voor het ontwikkelen en in stand houden van de natuur- en landschapswaarden. Binnen de enkelbestemming 'Maatschappelijk-Begraafplaats' is een gebouw toegestaan met een grote van maximaal 350 m2. Het huidige gebouw heeft een oppervlakte van circa 293 m2 en wordt met circa 160 m2 vergroot.
Het gedeelte van het plangebied met de bestemming 'Bos' en dubbelbestemming 'Waarde - EHS' dient met het onderhavige plan elders gecompenseerd te worden. Dit wordt gecompenseerd op een perceel met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'.
Gelet op bovengenoemde dient ten behoeve van het onderhavige plan een partiële herziening van het bestemmingsplan worden opgesteld, waarin onderhavig plan mogelijk wordt gemaakt.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidig situatie in en om het plangebied beschreven.
In hoofdstuk 3 wordt de gewenste ontwikkeling beschreven.
Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Rijssen-Holten beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.
In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten en de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en inspraak.
Het plangebied is gelegen naast de 'Canadese Begraafplaats Holten' op de Holterberg. Op deze begraafplaats zijn slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog begraven en worden ze herdacht.
In 2011 is het huidige informatiecentrum geopend. In het informatiecentrum wordt de gedachte aan de Tweede Wereldoorlog door middel van persoonlijke verhalen, anekdotes over en foto’s van gesneuvelde militairen levend gehouden. Het informatiecentrum trekt circa 30.000 bezoekers per jaar.
Het informatiecentrum heeft een brutovloeroppervlak van circa 293 m2 en een bruto inhoud van circa 1.360 m3. In afbeelding 2.1 is de huidige situatie van het informatiecentrum weergegeven en in afbeelding 2.2 de huidige indeling.
Afbeelding 2.1: huidige situatie informatiecentrum
Afbeelding 2.2: huidige indeling informatiecentrum
Aan de voorzijde (oosten) van het informatiecentrum zijn er 10 parkeerplaatsen gesitueerd. De rechterzijde (noorden) is voorzien van bosschage en de linkerzijde (zuiden) van bos. Aan de achterzijde (westen) is gelegenheid om 2 auto's te parkeren, is er een gastank gelegen en is het overige gedeelte voorzien van bosschage.
Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschap' en is ook in gebruik als agrarische grond. Grenzend aan Helhuizerweg staan er enkele bomen. In afbeelding 2.3 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 2.3: huidige situatie (plangebied rood omkaderd)
Op dit moment is er in het huidige informatiecentrum geen ruimte om grote gezelschappen, zoals schoolklassen, te ontvangen. Ook is er geen ruimte om naast de vaste tentoonstelling 'nieuw' materiaal te tonen. Het informatiecentrum dient uitgebreid te worden met een multifunctionele ruimte die aan verschillende behoeftes dient te voldoen.
Het gaat om een uitbreiding van het informatiecentrum aan de achterzijde (westen). De gastank welke gelegen is aan de achterzijde dient bij de uitbreiding verplaatst te worden.
Bij het uitbreiden van het informatiecentrum moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door de uitbreiding. Bij de realisatie van het informatiecentrum in 2011 is gerekend met de factor 2,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Om te voldoen aan de parkeernorm waren er in 2011 in totaal 6 parkeerplaatsen verreist (293 m2 / 100 m2 x 2,0).
De uitbreiding van het informatiecentrum bedraagt circa 160 m2. Dit houdt in dat er 4 parkeerplaatsen benodigd zijn om aan de parkeernorm te voldoen. Dit houdt in dat na de uitbreiding er in totaal 10 parkeerplaatsen vereist zijn. Op dit moment zijn er al 12 parkeerplaatsen gesitueerd bij het informatiecentrum. Met de uitbreiding van het informatiecentrum hoeven er geen extra parkeerplaatsen gerealiseerd te worden, het informatiecentrum voldoet ook na uitbreiding aan de gestelde parkeernorm.
In dit bestemmingsplan wordt een bouwvlak opgenomen welke gelijk loopt aan de breedte van het huidige informatiecentrum en loopt door tot de achterzijde, gelijk aan de huidige begrenzing maatschappelijk. Het totale bouwvlak wat hierdoor ontstaat is circa 900 m2. Binnen dit bouwvlak is het mogelijk om het informatiecentrum te realiseren, echter mag de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 570 m2.
Het plangebied is nu in gebruik als agrarische grond en wordt in gebruik genomen als houtwal. Dit om het bos te compenseren wat met het voornemen in plangebied 1 verloren gaat. Het plangebied krijgt daarmee de bestemming 'Bos'.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij het beschrijven van het beleid wordt alleen ingegaan op plangebied 1, de uitbreiding van het informatiecentrum. Dit omdat hier de voorgenomen ontwikkeling gaat plaatsvinden en plangebied 2 alleen dient als compensatie voor het Natuurnetwerk Nederland. Er worden met de wijziging van de bestemming binnen plangebied 2 geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij toetsing aan het beleid van belang is.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk met ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen voor de middellange termijn:
Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
De Ladder geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie met name de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 met nummer ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet alle overige stedelijke functies gezien moeten worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het gebouw met een bruto-vloeroppervlakte minder dan 500 m2 bedraagt.
Met het voornemen wordt het bestaande informatiecentrum met circa 160 m2 uitgebreid en mag de totale oppervlakte van het informatiecentrum niet meer dan 500 m2 bedragen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale en kleinschalige ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Voorgenomen ontwikkeling omvat het uitbreiden van een informatiecentrum, waarbij de totale bruto-vloeroppervlakte van het gehele informatiecentrum niet meer bedraagt dan 500 m2. Gezien de bovengenoemde jurisprudentie is hierbij geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is omschreven waarom er behoefte is aan de uitbreiding van het informatiecentrum. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan en blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de decentrale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Met het planvoornemen zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. Op 26 september 2018 hebben Provinciale Staten de Actualisatie Omgevingsvisie 2017/21018 vastgesteld.
De Omgevingsvisie is een integrale provinciale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Om de provinciale ambities waar te kunnen maken, bevat de Omgevingsvisie een Uitvoeringsmodel. In paragraaf 4.2.3 komt het Uitvoeringsmodel aan de orde.
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden. Voor de behandeling van de voorgenomen ontwikkeling aan het provinciaal beleid vindt er in paragraaf 4.2.4 een toetsing aan het Uitvoeringmodel Omgevingsvisie en aan de regels gesteld in de Omgevingsverordening plaats.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, wordt gebruik gemaakt van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In de navolgende afbeelding is het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin weergegeven.
Afbeelding 2.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van behoefte aan een bepaalde voorziening. Daarnaast zijn er in de Omgevingsvisie gebiedsgerichte beleidskeuzes opgenomen met het oog op het beschermen van waardevolle gebieden en aandachtsgebieden.
In de Omgevingsvisie worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden, drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Nieuwe ruimtelijke opgaven dienen verbonden te worden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor de gebiedskenmerken welke zijn onderverdeeld in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Ten aanzien van de generieke en gebiedsgerichte beleidskeuzes zijn de beleidskeuzes 'Ruimtelijke kwaliteit', 'Natuurnetwerk Nederland' en 'Drinkwatervoorziening' van toepassing. De artikelen 2.1.5, 2.7.3, 2.7.4, 2.13.3 en 2.13.4 uit de Omgevingsverordening Overijssel worden hierna beschreven en getoetst.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit
Nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen kunnen mogelijk worden gemaakt indien deze de ruimtelijke kwaliteit versterken conform de geldende gebiedskenmerken en wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. De mogelijkheid bestaat om van het ontwikkelingsperspectief af te wijken indien er sprake is van een sociaaleconomische en/of maatschappelijk belang en voldoende verzekerd is dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening
In de navolgende twee paragrafen wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.
Artikel 2.7.3 en 2.7.4: Natuurnetwerk Nederland
Hieronder is een kaartje te zien van het plangebied in relatie tot het Natuurnetwerk Nederland.
Afbeelding 2.2 Ligging plangebied ten opzichte van het NNN-gebied
artikel 2.7.3 Beschermingsregime
Het beschermingsregime voor gebieden die op de kaart zijn aangeduid als 'Bestaand' wordt vastgelegd in een bestemmingsplan of in een beheersverordening. Deze gebieden zijn uitsluitend gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden. Binnen deze gebieden worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante verminderen van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.
artikel 2.7.4 lid 5 Afwijkingsmogelijkheden
De gemeenteraad is bevoegd om bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor relatief kleinschalige ontwikkelingen binnen het NNN (voorheen EHS) af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7.3 mits is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.7.3, 2.7.4 lid 5 van de Omgevingsverordening
In het vigerende bestemmingsplan is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - EHS' opgenomen.
Er zijn voor de uitbreiding van het informatiecentrum geen reële alternatieven te noemen, aangezien het hier gaat om activiteiten die alleen op de historische herinneringslocatie kunnen plaatsvinden.
Het NNN wat verloren gaat ten gevolge van het uitbreiden van het informatiecentrum wordt elders gecompenseerd. Rekening houdend met de werkruimte rondom de uitbreiding, verdwijnt er 750 m2 aan NNN. Omdat er sprake moet zijn van een 'stap vooruit' wordt gerekend met een compensatiefactor van 1,5. Dit houdt in dat er 1.125 m2 NNN elders gerealiseerd dient te worden. De gemeente Rijssen-Holten heeft overleg gehad met de provincie Overijssel en hebben een geschikte locatie gevonden. Er wordt 1.125 m2 NNN gecompenseerd door aan de Helhuizerweg te Holten nieuwe aanplant in de vorm van houtwal te realiseren in nu agrarisch gebied. De locatie waar het NNN gecompenseerd gaat worden grenst aan bestaande natuur NNN.
Artikel 2.13.3 en 2.13.4: Drinkwatervoorziening
Het plangebied is gelegen binnen het intrekgebied van drinkwaterwinning, de volgende artikelen zijn van belang:
artikel 2.13.3 grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden
Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebied waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor drinkwatervoorziening.
artikel 2.13.4 Niet-risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 kunnen in grondwaterbeschermingsgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.13.3 en 2.13.4 van de Omgevingsverordening
De uitbreiding van het informatiecentrum moet voldoen aan het stand still-principe (beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen). Concreet betekent dit dat het gebruik van uitlogende materialen aan de buitenkant van de uitbreiding niet zijn toegestaan en dat het hemelwater lokaal opgevangen moet worden en in de bodem moet infiltreren.
Tot slot wordt opgemerkt dat ter plaatse van het plangebied een gebiedsaanduiding 'milieuzone – intrekgebied' wordt opgenomen, waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening. Samengevat is deze ontwikkeling vanuit grondwateroptiek aanvaardbaar.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectieven 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuur Netwerk Nederland' en 'Natuurnetwerk Nederland'
Zone ondernemen met natuur en water buiten het Natuurnetwerk Nederland
Er zijn gebieden binnen de Zone ONW die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.
Natuurnetwerk Nederland
Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteren we zogenaamde NNN-spelregels. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan de Ontwikkelingsperspectieven
Het bestaande informatiecentrum is gelegen binnen de 'zone ondernemen met natuur en water buiten het Natuurnetwerk Nederland'. De uitbreiding van het informatiecentrum is gesitueerd binnen het 'Natuurnetwerk Nederland'. Zoals is aangeven is er bij nieuwe ontwikkeling sprake van het 'nee, tenzij'-principe. In voorgaande paragraaf (Generieke beleidskeuzes - of) is de ontwikkeling getoetst aan de regels binnen de omgevingsverordening omtrent het Natuurnetwerk Nederland.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Natuurlijke laag
Het plangebied is in de Omgevingsvisie aangeduid met de gebiedstype 'Stuwwallen'.
Stuwwallen
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en verstreken. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij:
Toetsing van het initiatief aan de natuurlijke laag
De voorgenomen ontwikkeling is slecht kleinschalig van aard en zal niet leiden tot aantasten van de versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteit en het beleefbaar maken van de hoogteverschillen. In het plangebied is het hoogteverschil nihil.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is in de Omgevingsvisie aangeduid als de gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'
Jong heide- en broekontginningslandschap
Kenmerkend voor het jonge- heide en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan voormalige natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plagen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting door de akkergronden op de essen. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Het plangebied is gelegen binnen de grote boscomplexen aan de rand van de Sallandse Heuvelrug. Het is van belang om de wijzigingen en ingrepen zo beperkt mogelijk te houden. Er zal dan ook geen wijziging in de structuur plaatsvinden. Bestaande structuren van lanen en bosstroken blijven gehandhaafd. De uitbreiding vindt plaats aan de achterzijde van het informatiecentrum en is niet te zien vanaf de voorzijde. De lineaire structuur van het gebouw blijft gehandhaafd.
Stedelijke laag
Het plangebied is gelegen in een gebied wat zich kenmerkt als 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing'. Deze aspecten zijn verder niet van belang voor de ontwikkeling. Deze twee gebiedskenmerken worden dan ook buiten beschouwing gelaten.
Laag van de beleving
Donkerte
De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken.
De richting van de sturing is gericht op het minimaal toepassen van kunstlicht in de donkere gebieden.
Toetsing van het initiatief aan de laag van beleving
De voorgenomen ontwikkeling is een informatiecentrum welke overdag geopend is (van 10:00 uur tot 17:00). Wanneer het donker is is het informatiecentrum ook gesloten en het vormt dan ook geen belemmering voor het donkere gebied waarin het gelegen is.
De gemeente Rijssen-Holten heeft een landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld (december 2007), waarin de het landschap van de gemeente en de omgeving wordt beschreven. Dit LOP bestaat uit een viertal onderzoeksdelen, welke zijn ondergebracht in een drietal rapportages. Een daarvan, de landschapsontwikkelingsvisie, is de schakel tussen gebiedsbeschrijving en uitvoering. Vanuit de kaders van het streekplan en de reconstructiezonering zijn een aantal hoofdkeuzes opgebouwd. De keuzes en visies op hoofdlijnen zijn vertaald naar een specifieke deelgebieden. Het plangebied is gelegen in deelgebied 5, De Holterberg.
Vooral karakteristiek voor deelgebied de Holterberg is het sterke reliëf en de hoge ligging als onderdeel van de stuwwal Sallandse Heuvelrug. Een deel van het gebied behoort tot het Nationaal Park de Sallandse heuvelrug en wordt beheerd door natuurinstanties. Het gebied bestaat voornamelijk uit aaneengesloten boscomplexen. Naaldbos overheerst en wordt afgewisseld met loofbos en kleine stukjes droge heide.
In het gebied komt vooral in de zuidrand enige bebouwing voor, zowel woonbebouwing als recreatieve voorzieningen. Deelgebied Holterberg is naast natuur van grote recreatieve betekenis. Holten vormt de trotse poort naar dit prachtige gebied, dat door een raster van enkele verharde en vooral onverharde wegen goed ontsloten is voor wandelaars en fietsers.
Behoud en versterken van de natuurfunctie staat in dit deelgebied centraal.
De opgaven voor het landschap voor het deelgebied Holterberg zijn:
Naast natuur heeft de Holterberg een grote recreatieve betekenis. Het informatiecentrum draagt bij een de recreatieve betekenis van de Holterberg.
De gemeenteraad heeft op 15 december 2011 de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. De kadernota bevat een visie op het landelijk gebied van Rijssen-Holten tot 2030. Daarnaast vormt de kadernota het bredere beleidskader waarin het beleid van het buitengebied is gebundeld. Bij het beoordelen van aanvragen voor nieuwe ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan voor het buitengebied passen, vormt de kadernota de leidraad en de toetsingsgrondslag.
Bestaande waarden - Holterberg
De Provincie Overijssel heeft in haar Omgevingsvisie gebiedskenmerken van de provincie uiteengerafeld in vier lagen. Voor de gemeente Rijssen-Holten zijn de aanwezige landschappelijk en cultuurhistorische waarden, die de basis leggen voor de ruimtelijke kwaliteit, ook aan de hand van deze vierdelig beschreven. De bestaande waarden verschillen per gebied.
| Laag 1: de natuurlijke ondergrond | Laag 2: het agrarisch cultuurlandschap | Laag 3: de stedelijke laag | Laag 4: de lust- en leisurelaag |
| Stuwwallen | Jonge heide- en broekontginningslandschap | ||
| - Natuurlijke hoogteverschillen - Grote mate van reliëf |
- Rechtlijnige, blokvormige verkaveling - Grote boscomplexen |
- Donkerte als belevingskwaliteit - Canadese begraafplaats |
Streefbeeld 2030
'De gemeente Rijssen-Holten streeft naar een toekomstbestendig en leefbaar landelijk gebied, waarbij de ontwikkeling van bestaande en nieuwe functies een bijdrage levert aan het vergroten van de economische vitaliteit van het landelijk gebied. Deze ontwikkelingen gaan gepaard met een vergroting van de ruimtelijke kwaliteit en leggen geen onevenredig beslag op het milieu'.
Recreatie - Toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen
Grondgebruik en plaatskeuze
Visie: recreatie is een belangrijke economische drager van het landelijk gebied
Beleid: een initiatief moet een kansrijke versterking zijn van de economische vitaliteit van het landelijk gebied
Kaders voor nieuwe ontwikkelingen:
Milieu en ecologie
Visie: recreatie en natuur bestaan naast elkaar
Beleid: inzetten op een gespreide recreatieve druk; een initiatief mag geen nadelige consequenties opleveren voor natuurlijke waarden van de omgeving (bodem, water, ecologie), maar draagt daar juist aan bij.
Kaders voor nieuwe ontwikkelingen:
Ten opzichte van de gebiedskenmerken genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel is in de Kadernota landelijk gebied als extra lust- en leisurelaag (laag van de beleving) de Canadese begraafplaats toegevoegd. Het informatiecentrum zorgt voor een extra beleving van de Canadese begraafplaats. Bij de toetsing aan de kaders voor nieuwe ontwikkeling van recreatie kan het volgende geconcludeerd worden:
Bij het beschrijven van de milieu- en omgevingsaspecten wordt alleen ingegaan op plangebied 1, de uitbreiding van het informatiecentrum. Dit omdat hier de voorgenomen ontwikkeling gaat plaatsvinden en plangebied 2 alleen dient als compensatie voor het Natuurnetwerk Nederland. Er worden met de wijziging van de bestemming binnen plangebied 2 geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij toetsing aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten van belang is.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied.
In situaties waarbij de Wgh niet van toepassing is (bijvoorbeeld rond 30 km wegen of bij bedrijven niet gelegen op Wgh-gezoneerde bedrijventerreinen) zal de bescherming tegen geluid via de invulling van een goede ruimtelijke ordening plaatsvinden.
Het plangebied voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelige functie, in de zin van Wet geluidhinder. Er hoeft daarmee geen toetsing aan de geluidsnormen plaats te vinden. Daarbij komt overigens dat er sprake is van een zeer rustige omgeving in het bos met weinig tot geen wegverkeer.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
In het plangebied wordt een functie gerealiseerd waarin dagelijkse gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven. Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of de grond op de locatie van de voorgenomen uitbreiding geschikt is.
De resultaten van het verkennend bodemonderzoek worden hierna behandeld. Voor het rapportage van het verkennend onderzoek wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.
Zintuiglijke waarnemingen
Tijdens het verrichten van de handboringen zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de onderzoekslocatie geen verontreinigingen zijn aangetoond.
Resumé
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet Luchtkwaliteit. De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In het plangebied vindt een geringe uitbreiding van het informatiecentrum plaats. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de grenswaarde 3%, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Naast de effecten van het onderhavige plan op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor het informatiecentrum voldaan kan worden aan een goed leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (NSL en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.
Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO² ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 2016 bedraagt de achtergrondbelasting respectievelijk 16,1 µg/m³ en 13,7 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³.
Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Uit de inventarisatie van de Risicokaart op www.risicokaart.nl is gebleken dat het plangebied:
Gelet op het voorgaande is er geen belemmering op het gebied van externe veiligheid voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijf- en milieuzonering. Onder bedrijf- en milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijf- en milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieugevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype rustige woonwijk/buitengebied.
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie, die vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie binnen het plangebied wordt aangemerkt als 'Bibliotheken, musea, ateliers, e.d.'. In navolgende tabel worden de richtafstanden betreffende geur, stof, geluid en gevaar weergegeven.
| SBI-2008 | OMSCHRIJVING | AFSTANDEN | |||||||||
| GEUR | STOF | GELUID | GEVAAR | CATEGORIE | |||||||
| 9101, 9102 | Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | |||||
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen milieugevoelige functies. De eerste milieugevoelige functie (wonen) is gelegen op 450 meter vanaf het plangebied. Er wordt ruimschoots voldaan aan de aan te houden richtafstand.
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De maatschappelijke functie is niet milieugevoelig en ondervindt daarom geen hinder van bestaande functies in de omgeving.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.
Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Natura 2000-gebieden
Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel (zonder vergunning) niet toegestaan. Ook het vaststellen van plannen zoals een bestemmingsplan of een inpassingsplan is niet toegestaan, indien het betreffende plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).
Natuurnetwerk Nederland
De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Overijssel uitgewerkt in de Omgevingsverordening Overijssel.
In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Voor het plangebied is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd om vast te stellen of de voorgenomen uitbreiding geen negatieve effecten heeft op beschermde soorten en Natura 2000-gebieden.
De resultaten van het verkennend natuuronderzoek worden hierna behandeld. Voor het rapportage van het verkennend natuuronderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting.
Natura 2000-gebieden
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Nadere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Natuurnetwerk Nederland
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied leidt tot een beperkte aantasting (ca. 750 m2) van droog bos met productie (natuurbeheertype N16.03) binnen de begrenzing van het NNN. Hiervoor is nadere toetsing nodig aan de bepalingen uit de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Overijssel ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Het verlies aan natuurwaarden zal gecompenseerd moeten worden.
Soortenbescherming
Het plangebied zelf vormt geschikt leefgebied voor de niet-vrijgestelde beschermde reptielensoorten levendbarende hagedis en hazelworm en voor algemeen voorkomende zangvogels waarvan het nest niet jaarrond is beschermd. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling gaat een klein oppervlakte aan bos (ca. 750 m2) als potentieel leefgebied voor de levendbarende hagedis en de hazelworm verloren. In de directe en de wijdere omgeving is veel vergelijkbaar geschikt leefgebied voor beide soorten aanwezig. Van een aantasting van essentieel leefgebied is derhalve geen sprake. Aangezien levendbarende hagedis en hazelworm niet zijn vrijgesteld van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming op grond van het provinciaal beleid van de provincie Overijssel, is in beginsel een ontheffing nodig indien de betreffende soorten daadwerkelijk in het plangebied aanwezig zijn. Aan de hand van aanvullend veldonderzoek moet dan eerst worden vastgesteld of de soorten daadwerkelijk in het plangebied voorkomen. Omdat het geen Europeesrechtelijk beschermde soorten betreft, kan mogelijk ook zonder ontheffing worden gewerkt, indien daarbij een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gevolgd. Werkzaamheden zullen dan onder ecologische begeleiding moeten worden uitgevoerd.
Ten aanzien van broedvogels geldt dat vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde vogelnesten tijdens het broedseizoen voorkomen moet worden, bijvoorbeeld door te werken buiten het broedseizoen op plaatsen waar vogels kunnen broeden. Indien voldoende rekening gehouden kan worden met rondom het plangebied aanwezige broedvogels, kan overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van broedvogels worden voorkomen. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is dan niet aan de orde voor vogels.
Er dient nog een aanvullend veldonderzoek plaats te vinden naar de hagedis en hazelworm. Dit onderzoek wordt uitgevoerd begin mei 2019. Uit dit onderzoek moet blijken of de betreffende soorten daadwerkelijk in het plangebied aanwezig zijn. Mochten deze niet in het plangebied aanwezig zijn dan kunnen de werkzaamheden ten behoeve van de uitbreiding van het informatiecentrum uitgevoerd worden. Mochten de betreffende soorten wel aanwezig zijn dan dient er eerst een ontheffing aangevraagd te worden of dient er ecologische begeleiding plaats te vinden bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De gemeente Rijssen-Holten heeft in 2010 een archeologische verwachtingskaart opgesteld. De archeologische verwachtingswaarden zijn doorvertaald in het geldende bestemmingplan "Buitengebied Rijssen-Holten". Op basis van het bestemmingsplan is op de locatie geen dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen, er zijn geen archeologische waarden te verwachten. Archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.
De naastgelegen Canadese Begraafplaats is een gemeentelijk monument. Onderhavig plan levert een positieve bijdrage aan het gemeentelijk monument door in het informatiecentrum de gedachte aan de Tweede Wereldoorlog levend te houden. Naast de begraafplaats zijn er in het plangebied zelf en de directe omgeving geen andere rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig welke een belemmering kunnen vormen voor onderhavig plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Het waterschap Vechtstromen behoort tot het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt, naast de voornoemde waterschappen, beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2017
Het inzamelen en verwerken van afvalwater en hemelwater is een taak van de gemeente. Het waterschap zorgt vervolgens voor de zuivering van het afvalwater. In 2008 zijn bovendien de gemeentelijk watertaken verbreed; de gemeente heeft een regierol gekregen in de aanpak van structurele grondwateroverlast in het stedelijk gebied.
De gemeente Rijssen-Holten wil dat de gemeente een prettige leefomgeving is en blijft, nu en in de toekomst. Hiervoor zijn, op het vlak van gemeentelijk waterbeheer, de volgende maatschappelijke doelen van belang:
Het bereiken van deze doelen vraagt om een heldere visie op de wijze waarop de gemeente haar zorgplichten invult, en om keuzes. De visie en doelstellingen worden doorgevoerd in concrete maatregelen en onderzoeken gedurende de planperiode van het GRP. De te leveren inspanning ligt hiermee vast.
De GRP 2013-2017 richt zich vooral op het stedelijke gebied. Aandachtspunt voor het buitengebied betreft: de constatering dat de omvang van de lozingen van huishoudelijk en bedrijfsafvalwater toeneemt, door ontwikkelingen in bijvoorbeeld de recreatieve sector. Lozing van hemelwater op vuilwaterriolering is niet toegestaan, tenzij dit schriftelijk met de gemeente is overeengekomen.
In voorliggend geval neemt, door de uitbreiding van het informatiecentrum, de hoeveelheid lozing van hemelwater zeer beperkt toe. In 5.8.2.2 wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd.
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft geleid tot een 'normale procedure'.
De gevolgen van de uitbreiding van het informatiecentrum voor de waterhuishouding zijn beperkt.
Afvalwater
De toename van afvalwater is beperkt, afvalwater wordt afgevoerd naar het bestaande vuilwaterrioolstelsel.
Hemelwater en oppervlaktewater
De toename van hemelwater is beperkt, het hemelwater wordt op naastgelegen (bos)percelen opgevangen en geïnfiltreerd.
Wateroverlast
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd.
Grondwaterkwaliteit
Het plangebied bevindt zich in een intrekgebied voor de drinkwatervoorziening. De uitbreiding van het informatiecentrum moet voldoen aan het stand still-principe (beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen). Concreet betekent dit dat het gebruik van uitlogende materialen aan de buitenkant van de uitbreiding niet zijn toegestaan en dat het hemelwater lokaal opgevangen moet worden en in de bodem moet infiltreren.
Ter plaatse van het plangebied wordt de gebiedsaanduiding 'milieuzone – intrekgebied' opgenomen, waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
"Het plan is weliswaar door het systeem aangemerkt voor een normale procedure, echter de aandachtspunten zijn dien aard dat het geen directe problemen oplevert voor de waterhuishouding (waterkwantiteit, waterkwaliteit) in de directe omgeving.
Aandachtspunt is wel dat het plan zich in een intrekkingsgebied waterwinning bevindt. Aanbeveling is, voor zover nog niet gebeurt, Vitens hiervan op de hoogte te stellen. Wellicht heeft Vitens eisen/voorwaarden ten aanzien van het plan, houd hier rekening mee."
Deze e-mail kan worden beschouwd als een positief wateradvies.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 wordt de bestemming nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Dit artikel regelt alles inzake de bebouwing van de gronden binnen het bestemmingsplan.
Dit artikel regelt het gebruik van de gronden binnen het bestemmingsplan.
In dit artikel worden de algemene aanduidingen beschreven. In dit geval is de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' opgenomen.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene regels behorend tot een procedure beschreven.
In dit artikel is de werking van de wettelijke regelingen opgenomen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Bos (Artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van plangebied 2. De gronden zijn bestemd voor bos en/of dichte beplantingsstroken, behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden, bestaande infrastructurele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Uitsluitend gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer zijn onder voorwaarden toegestaan. Daarnaast zijn verschillende bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan, waarbij een maximale bouwhoogte is vastgelegd.
Maatschappelijk - Begraafplaats (Artikel 4)
Binnen deze bestemming is ter plaatse van de Eekhoornweg 10 een informatiecentrum toegestaan met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, erven, terreinen en parkeervoorzieningen. Binnen het bouwvlak is een gebouw van maximaal 570 m2 toegestaan.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Rijssen - Holten. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Eventuele ingekomen overlegreacties worden beoordeeld en verwerkt.