| Plan: | woningbouw Wilhelminastraat 119 |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPRW2020002-0301 |
Het voornemen bestaat om het perceel aan de Wilhelminastraat 119 te herontwikkelen tot een woningbouwlocatie. Op dit moment is het plangebied braakliggend.
Op het perceel Wilhelminastraat 119 in Rijssen was voorheen peuterspeelzaal 'Het Pinkeltje' gevestigd. In 2018 heeft de gemeente Rijssen-Holten gezien de slechte staat van het pand gekozen om het pand te slopen. Bovendien hadden zich geen nieuwe gegadigden aangemeld voor het in gebruik nemen van het pand. Door de sloop van het pand ontstaat er ruimte voor een nieuwe ontwikkeling op deze inbreidingslocatie.
Vereniging Noabershof op 'n Esch uit Rijssen heeft een plan ontwikkeld om een bijzonder woonconcept te realiseren op de locatie van het voormalige 'Pinkeltje'. De vereniging wil woningbouw in de vorm van een hofje realiseren. De beoogde ontwikkeling is niet toegestaan binnen het geldend bestemmingsplan 'Wonen Rijssen' omdat ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'maatschappelijk' en 'groen' gelden. Binnen deze bestemmingen is het realiseren van nieuwe woningen niet toegestaan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij wordt aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied is gelegen tussen de Wilhelminastraat en de Johannes Vermeerstraat (voormalig peuterspeelzaal het Pinkeltje). Aan de noordkant grenst het plangebied aan het Kerkelijk centrum Sion en aan de zuidkant is de Basisschool Johan Friso gevestigd. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Rijssen, sectie H, nummer 2850 en een deel van gemeente Rijssen, sectie H, nummer 6220. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 3450 vierkante meter. Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer. Op afbeelding 1.2 is ingezoomd op het plangebied.
Afbeelding 1.1 ligging plangebied (bron: GIS)
Afbeelding 1.2 begrenzing plangebied (bron: luchtfoto GIS)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Veegplan wonen Rijssen". Dit bestemmingsplan is op 30 maart 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Rijssen-Holten. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk' en 'Groen'. Daarnaast kent het gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'. Afbeelding 1.3 geeft een uitsnede van de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan.
Afbeelding 1.3 verbeelding vigerend bestemmingslan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De bestemming ‘Maatschappelijk’ is bestemd voor maatschappelijke functies zoals sociaal-culturele instellingen en bestaande onderwijsinstellingen of sportvoorzieningen met bijbehorende groenvoorzieningen, water, verkeers- en parkeervoorzieningen en ondergeschikte detailhandel en horeca. In de bouwregels binnen deze bestemming is bepaald gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. Van het bouwvlak mag 60% worden bebouwd en de gebouwen mogen een maximale bouwhoogte van 10 meter hebben.
De bestemming 'Groen' is bestemd voor groene functies zoals groen en water voorzieningen, weidegrond of speelvoorzieningen. Het plangebied kent binnen de enkelbestemming 'groen' geen bouwvlak waardoor het niet mogelijk is om gebouwen te bouwen.
Het gehele plangebied kent de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie middelhoge verwachting’. Deze dubbelbestemming geeft aan dat de gronden mede bestemd zijn voor aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
De beoogde ontwikkeling is op grond van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de beoogde woningbouwontwikkeling juridisch-planologisch geregeld.
Het bestemmingsplan 'woningbouw Wilhelminastraat 119' bestaat uit de volgende stukken:
• verbeelding (plan idn. NL.IMRO.1742.BPRW2020002-0301);
• regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit negen hoofdstukken en enkele bijlagen. Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin wordt ingegaan op de bestaande ruimtelijke situatie. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de vorenstaande ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 5 wordt de ruimtelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en ecologie wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 specifiek ingegaan op het thema water. In hoofdstuk 7 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier worden de bestemmingen toegelicht en is de planverantwoording beschreven. Hoofdstuk 8 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.
De stad Rijssen is in de 12e en 13e eeuw ontstaan als een agrarische regionale markt. De oorspronkelijke middeleeuwse ronde is nu nog te herkennen. Een groot deel van de historische bebouwing is in de loop der jaren verloren gegaan. Echter de kenmerkende ronde burchtvorm met doorsneden en historische uitvalswegen is nog aanwezig.
In de 16e en 17e eeuw kreeg de bevolking meer kansen. Naast de boeren, die toen het belangrijkste aandeel in de bevolking vormden, ontstonden ambachten als wevers en schoenmakers. De markegronden werden eigendom van de gemeente en werden verpacht aan de boeren uit de stad. Later ook aan de boeren die zich buiten de wallen hadden gevestigd.
Vanaf het begin van de 19e eeuw begon zich naast de textielindustrie een steenindustrie te ontwikkelen. De heuvels ten zuiden van Rijssen voorzagen deze industrie van leem. De groei van industrie maakte een uitbreiding van de bestaande infrastructuur noodzakelijk en zo werd er omstreeks 1840 een kanaaltje gegraven dat in verbinding stond met de rivier de Regge.
In 1888 kreeg de economie van Rijssen een nieuw impuls toen in dat jaar de spoorlijn Deventer-Almelo, met een aftakking naar de jutefabriek, werd geopend. Door de toename van het aantal arbeiders in de jute-industrie, die ook van buiten Rijssen kwamen, ontstond er behoefte aan woningbouw. In de loop der jaren zouden er in Rijssen veel arbeiderswoningen verrijzen.
Afbeelding 2.1 Historische topografische kaart rond 1950 (bron: atlas van Overijssel)
Rijssen is van oosprong een cirkelvormige nederzetting die gelegen is tussen de lage velden in het noorden en de es-gronden in het zuiden. De uitbreiding aan de zuidzijde van de kern is waarneembaar in de jaren 30 van de vorige eeuw. In de jaren zeventig van de vorige eeuw ontstaat de tweede uitbreiding aan de zuidzijde van Rijssen met daarin een buffer, genaamde de groene lob, tussen twee buurt. Naast groen worden van het begin maatschappelijke functies gerealiseerd in de groene lob.
Deze mix van maatschappelijke functies en groen is nog steeds aanwezig in de groene lob. Zo bevindt zich ten zuiden van het plangebied een basisschool genaamd de Johan Friso school en ten noorden het Kerkelijk centrum Sion. Aan zowel de oost- als westzijde van de 'groene lob' bevinden zich woningen. Zo zijn aan de westzijde met name rijwoningen en aan de oostzijde een mix van zowel rijwoningen en 2 onder 1 kap woningen.
Op dit moment is het plangebied een braakliggend terrein. Voorheen was hier de peuterspeelzaal 'Het Pinkeltje' gevestigd. Sinds de peuterspeelzaal is vertrokken heeft het pand leeggestaan. Gezien de staat van het pand en doordat zich geen nieuwe gegadigden aangemeld hadden voor het in gebruik nemen van het pand heeft de gemeente Rijssen-Holten in 2018 besloten om de peuterspeelzaal te slopen.
Groene lob
Gezien de ligging van het plangebied in de groene lob wordt hieronder dieper ingegaan op het onstaan van deze lob en wat voor functies deze lob heeft. De groene lob tussen de Wilhelminastraat en de Johannes Vermeerstraat wordt van oudsher gekenmerkt door een bosachtig karakter. Doordat de groene lob een bosachtig karakter heeft onstaat er samenhang met het aangrenzende bosgebied ten zuiden van Rijssen. Naast een ecologische rol heeft de groene lob door de jaren heen meerdere belangrijke functies gekregen binnen de kern Rijssen. Zo zorgt het groen uit de groene lob voor het verhogen van de luchtkwaliteit, het verminderen van de hittestress, het verminderen van de wateroverlast en het creëren van biodiversiteit. Hieronder worden deze punten kort toegelicht.
Verhogen van de luchtkwaliteit
Bomen en planten zorgen voor een verbetering van de luchtkwaliteit. Met name bomen en planen met platte en brede bladeren bezitten de unieke eigenschap dat ze daarmee gassen, zoals stikstofoxiden, op kunnen nemen. Deze stoffen gebruiken ze vervolgens voor hun eigen groei waardor het gas niet meer schadelijk is voor omwonenden. Datzelfde geldt voor fijnstof omdat het aan bladeren kan blijven kleven. Belangrijk is wel dat er niet te dichte vegataties langs de weg ontstaan zodat de wind er niet meer goed door kan waaien.Voor een goede filterende werking moet de beplanting voldoende open. Tot slot verwijderen volwassen bomen vele malen meer stoffen uit de lucht als jonge bomen. Hierom dienen zo veel mogelijk bestaande bomen behouden te blijven.
Verminderen van de hittestress
Steen, beton en asfalt absorberen warmte en geven deze vertraagd af. Hierdoor wordt het in de stad op een warme dag al gauw zo'n 8 graden warmer dan in het buitengebied. Bomen en struiken leveren schaduw en onttrekken water aan de bodem dat bijdraagt aan het verlagen van het grondwaterpeil. Dit opgenomen water verdampt weer via de bladeren, waardoor de temperatuur in de omgeving van beplanting daalt. Een oude beuk verdampt ongeveer 400 liter water per dag en heeft een verkoelend vermogen van circa 10 airco's. In steden zijn 'verkoelende eilanden' vooral in trek op warme zomerdagen.
Verminderen van de wateroverlast
Tijdens hoosbuien wordt het regenwater snel afgevoerd om in het stedelijk gebied overlast te voorkomen. Dit betekent een enorme druk op het riool. Groenstroken houden het water langer vast en kunnen gebruikt worden als buffer of als tijdelijke opslag. Burgers met groene tuinen leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van hun buurt. Zeker als men bedenkt dat plusminus 40 procent van de stedelijke oppervlakte in bezit is van particulieren. Groene daken kunnen ook een bijdrage leveren tegen wateroverlast. Openbaar groen speelt eveneens een rol voor opvang van regenwater. Daarvoor zijn grotere vakken geschikt, al dan niet ingericht als wadi. Bij inrichting van de openbare ruimte dienen daarom kleine vakken groen (snippergroen) zoveel mogelijk
Creëren van biodiversiteit
Door onder andere het gebruik van monoculturen in de groenvoorziening en door de klimaatverandering (de hete zomers van de afgelopen jaren) zijn verstoringen in het ecosysteem (ook in de stedelijke omgeving) waarneembaar. Dat uit zich door ziekten in bomen zoals de essentaksterfte (bij essen), aantasting door de letterzetter (bij dennen), bloedingsziekten (bij paardenkastanjes) en de iepenziekte (bij iepen). Maar de verstoring uit zich ook in plagen zoals de eikenprocessierups (bij zomereiken). Diversiteit aan beplantingen zorgt voor diversiteit van de fauna wat een groen fundament is onder een duurzame kwaliteit van de omgeving; de ene beplanting geeft voedsel voor de fauna, de andere biedt schuilmogelijkheid en/of nestgelegenheid. De diversiteit dient daarbij ook te worden doorgevoerd in gelaagdheid. Bosplantsoen en de kruiden-laag (veldbloemen) zijn onderdelen die de afgelopen decennia impopulair waren
Kortom bij een nieuwe ontwikkeling in de groene lob is een belangrijke eis dat de groene lob niet zijn karakter en functie verliest. De groene lob is een groene verbinding die is ontstaan in samenhang met het bosgebied aan de zuidkant van Rijssen. Om de groene structuur te behouden is het van belang dat in het ontwerp een sterke groene structuur terugkomt. Deze groene structuur kan via verschillende manier worden gerealiseerd zoals weergegeven in afbeelding 2.2 hieronder.
Afbeelding 2.2 mogelijke groenstructuren (bron: visie op het groen van Jeroen Korenromp)
Op het perceel Wilhelminastraat 119 in Rijssen was voorheen een peuterspeelzaal gevestigd. Sinds de peuterspeelzaal het pand heeft verlaten stond het pand leeg. Er kwam geen nieuwe rendabele maatschappelijke invulling voor de lange termijn. De gemeente heeft er daarom voor gekozen de peuterspeelzaal te slopen. De gemeente heeft voornemens om op de slooplocatie woningbouw toe te staan.
De gemeente Rijssen-Holten biedt vereniging Noabershof op 'n Esch uit Rijssen de ruimte om invulling te geven aan het gebied. De vereniging is voornemens om een hofje te realiseren door middel van begeleid particulier opdrachtgeverschap. Het plan voorziet in de bouw van in totaal 12 grondgebonden woningen. De woningen worden levensloopbestendig gebouwd en er wordt ingezet op een mix van gezinnen, ouderen en jongeren. Noaberschap betekent dat je iets wilt betekenen voor anderen, maar ook dat je in principe bereid bent hulp van anderen te vragen en/of accepteren. Noaberschap betekent niet dat er sprake is van zorgplicht. Voor echte zorg zijn professionele instanties beschikbaar. Kortom het idee van het Noabershof op 'n Esch is 'een plek waar de oudere generatie wat kan betekenen voor de jongere generatie en vice versa'.
Algemeen
Het nieuwe hofje vormt een zelfstandige woningeenheid binnen een groene lob.
Uitgangspunt voor deze wooneenheid zijn 12 rijwoningen in 2 blokken, die aan alle 4 zijden in een L-vorm samen een groen binnenhof omsluiten. De woningen zijn in massa en hoogte ondergeschikt ten opzichte van de overige woningbouwblokken in Wijk Plan Zuid. Ze moeten gezien worden als een bijzondere eenheid in de groene lob zoals de overige naastliggende utilitaire gebouwen en woningen.
Afbeelding 3.1 bovenaanzicht beoogde situatie (bron: BDC architecten)
Groen en ontsluitingen
Groen is de drager van zowel de binnen- als buitenzijde van de hof. Er is in het ontwerp bewust voor gekozen om de woningen dichter op de Wilhelminastraat te situeren. Dit heeft als als doel om aan de zijde Johannes Vermeerstraat een bredere groenstrook over te houden zodat deze strook zorgt voor de gewenste groene verbinding vanaf het buitengebied richting het centrum. De keuze om de groenstrook breder te maken aan de Johannes Vermeerstraat is omdat op dit moment het meest waardevolle groen in het gebied aan deze zijde ligt.
De binnenhof krijgt een centrale entree aan de zijde van de Wilhelminastraat. Vanwege het hoogteverschil zal de hoofdentree en het peil van de woningen zich op niveau van de Wilhelminastraat bevinden. Richting Johannes Vermeerstraat zal het hoogte verschil naar beneden met een hellingbaan worden opgelost.
Woningen met gebruiksmogelijkheden en afwijkingen
De woningen kennen allen dezelfde basis. Zo krijgen de woningen een lage goot (4 m) waardoor in de binnentuin veel licht valt. Vanuit de vereniging zijn verschillende wensen met betrekking tot het uitbreiden van de woningen naar voren gekomen. Het gaat hierbij onder meer om een aanbouw aan de buitenzijde van het hofje of door een dakopbouw te realiseren aan de binnenzijde van het hofje. De entrees van de woningen zijn georiënteerd op de binnenruimte. Daar bevindt zich ook een zogenaamde Delftse Stoep die zorgt voor een minimale privé strook. De overige gezamenlijke binnenruimte zal groen worden aangekleed en ook deels worden verhard. Uitgangspunt in de binnenruimte is dat het grootste gedeelte een natuurlijke uitstraling krijgt en de hoeveelheid oppervlakte aan verharding zal minimaal zijn. De binnentuin maakt deel uit van de hof en de gezamelijke eigenaren zullen deze tuin onderhouden en beheren.
Aan de Wilhelminastraat worden de privé parkeerplaatsen gerealiseerd. De gezamenlijke bergingen voor de woningen bevinden zich in de oksels van de L-vormige bouwblokken. Deze bergingen worden op een dusdanige wijze verwerkt zodat deze architectonisch ondergeschikt zijn. Aan 1 zijde van rijwoningen zal een algemene ruimte worden gepland die ook voor de buurt toegankelijk wordt.
De materialen die worden toegepast zijn metselwerk, hout en een pannendak dat voorzien wordt van PV – panelen. Kleuren en materialen krijgen een natuurlijke uitstraling. Tevens wordt er rekening gehouden met groen inclusief bouwen waardoor flora en fauna volop ruimte krijgt in en buiten de gebouwen.
De gehele hof wordt omsloten door een lage haag die in een gebogen vorm de buiten ruimtes van de woningen afsluiten van het openbaar groen. De haag vormt hiermee de scheiding tussen openbare ruimte en de hof. Het groenblijvende deel van de grond tussen de woningen en Johannes Vermeerstraat biedt meer ruimte voor laag en hoog groen dan aan de zijde van de Wilhelminastraat. Daar zal het bouwblok dicht op de straat worden gepland.
Afbeelding 3.2 Vogelvlucht beoogde situatie (bron: BDC architecten)
Afbeelding 3.3 Zijaanzicht beoogde situatie (bron: BDC architecten)
Zoals is beschreven in dit bestemmingsplan ligt het plangebied in één van de groene lobben van Rijssen. In het vorige hoofdstuk is beschreven dat deze groene lob een belangrijk functie heeft voor de stedelijk gebied van Rijssen door te zorgen voor klimaatadaptatie. Denk hierbij aan het verhogen van luchtkwaliteit, het creëren van biodiversiteit en verminderen van de hittestress en wateroverlast.
Aangezien de hoeveelheid verhard oppervlakte toeneemt ten opzichte van de vorige situatie is het belangrijk dat het plan goed in het groen wordt ingepast. Om de groene inrichting aan zowel de binnen- als buitenzijde van het ontwerp te waarborgen wordt door Jansen & Jansen groenadviseurs een erfinrichtingsplan opgesteld. Het Erfinrichtingsplan (fictief) zal bij vaststelling als bijlage toegevoegd aan de toelichting. Met dit erfinrichtingsplan is rekening gehouden met de functie die het groen heeft zodat deze niet verloren gaat. Daarnaast waarborgt het erfinrichtingsplan de hoeveelheid groen in de toekomst.
Het erfinrichingsplan wordt bij vaststelling ook middels een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van dit bestemmingsplan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling en de daarmee gepaarde toename van de verkeersgeneratie. Hiervoor worden de gemeentelijke 'Parkeernota Rijssen-Holten' en de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 318 (december 2018)' van het CROW aangehouden.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Huidige situatie
In de huidige situatie vindt het parkeren plaats in de openbare ruimte. Zowel langs de Wilhelminastraat als langs de Johannes Vermeerstraat bevinden zich openbare parkeerhavens. Op onderstaande foto's is de huidige situatie weergegeven. De langsparkeerhavens zijn goed in beeld. Op deze afbeeldingen is het plangebied gevestigd op de locatie waar de bouwhekken om heen staan
Afbeelding 3.5 Huidige parkeersituatie aan de Wilhelminastraat (bron: streetsmart GIS)
Afbeelding 3.6 Huidige parkeersituatie aan de Johannes Vermeerstraat (bron: streetsmart GIS)
Toekomstige situatie
De gemeente Rijssen-Holten heeft het beleid voor het parkeren vastgelegd in de Nota parkeernormen. Gezien het bijzondere woonconcept waar omkijken en zorgen voor elkaar centraal staat is ervoor gekozen om voor dit project maatwerk toe te passen. Het gaat om levensbestendige woningen met over het algemeen een klein oppervlakte. Voor dit project wordt uitgegaan van een parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. Daarnaast is ook een uitgangspunt binnen de Nota parkeernormen dat bij nieuwe ontwikkelingen parkeren op eigen terrein dient worden opgelost. Om de groen structuren niet te verstoren met parkeerplaatsen is ervoor gekozen om de parkeerplaatsen te realiseren in de openbare ruimte langs de Wilhelminastraat.
Er is bij het ontwerp bewust gekozen om nieuwe parkeerplaatsen te realiseren langs de Wilhelminastraat om zo de groenstrook aan de zijde van de Johannes Vermeerstraat zo robuust mogelijk te houden. Om te voldoen aan de parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning worden de langsparkeerplekken aan de Wilhelminastraat vervangen door haaksparkeerplekken. De parkeerhavens aan de Johannes Vermeerstraat blijven zoals de huidige situatie. Op afbeelding 3.1 zijn de parkeerplekken langs de Wilheminastraat ingetekend. Naast de 12 parkeerplaatsen aan de Wilhelminastraat is er ruimte voor 2 inpandige parkeergarages. Op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan is de locatie van de garage vastgelegd middels de functieaanduiding 'garage'
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW kan de verkeersgeneratie van de ontwikkeling berekend worden. De kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
De woningen uit het plangebied zijn te vergelijken met rijwoningen. Voor rijwoningen geldt een verkeersgeneratie van respectievelijk 7,4 verkeersbewegingen per weekdagetmaal per woning. Voor de toekomstige functie (12 aaneengesloten toekomstbestendige woningen) geldt op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten een verkeersgeneratie van 12 x 7,4 = 88,8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Deze verkeersbewegingen worden verdeeld over de Wilhelminastraat en de Johannes Vermeerstraat.
Aangezien het perceel in de huidige situatie braakliggend is heeft de herontwikkeling per saldo een toename van 88,8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal tot gevolg. De capaciteit van de Wilhelminastraat en Johannes Vermeerstraat is van voldoende omvang om de te verwachten toename aan verkeersbewegingen veilig en eenvoudig te kunnen afwikkelen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmeringen oplevert als gevolg van voorliggend voornemen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft dat voor een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling', die in een bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaalculturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of vankantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'Ladder') is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De eerste vraag die gesteld moet worden bij de toetsing aan de Ladder is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat woningebouwlocaties vanaf 12 woningen worden beschouwd als stedelijke ontwikkeling tenzij het ruimtebeslag van de stedelijke voorziening in de vorm van een gebouw lager is dan 500 vierkante meter bruto vloeroppervlak.
De herontwikkeling van het voormalige locatie Pinkeltje betreft een woningbouwontwikkeling die voorziet in de realisatie van 12 grondgebonden woningen. Hiermee is sprake van een stedelijke ontwikkeling.
2. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Voorheen waren in het plangebied geen woningen aanwezig. Bij de herontwikkeling is sprake van het toevoegen van 12 nieuwe woningen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
De herontwikkeling van de locatie van het voormalige Pinkeltje betreft een woningbouwontwikkeling die voorziet in de realisatie van 12 grondgebonden woningen. Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling komt grotendeels overeen met de stad Rijssen zelf.
4. Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Het plan beoogt 12 grondgebonden woningen welke levensloopbestendig worden uitgevoerd. Het betreffen aaneengesloten woningen in de vorm van een hofje. Er wordt ingezet op een mix van gezinnen, ouderen en jongeren. Noaberschap betekent dat je iets wilt betekenen voor anderen, maar ook dat je in principe bereid bent hulp van anderen te vragen en/of accepteren. Noaberschap betekent niet dat er sprake is van zorgplicht. Voor echte zorg zijn professionele instanties beschikbaar. Kortom het idee van het Noabershof op 'n Esch is 'een plek waar de oudere generatie wat kan betekenen voor de jongere generatie en andersom. Door in te zetten op een mix van gezinnen, ouderen en jongeren heeft dit invloed op de woningmarkt in Rijssen. De woningen worden gerealiseerd voor de lokale markt. Dit houdt in dat door de realisatie van de woningen zorgt voor doorstroming binnen Rijssen.
Kwantitatieve behoefte
De gemeenteraad heeft op 7 maart 2019 de geactualiseerde ‘Woonvisie 2017 t/m 2021’ inclusief de ‘Nota Woningbouw 2017 t/m 2021’vastgesteld. Hierin is het beleid van de gemeente op het terrein van woningbouw in de gemeente Rijssen-Holten beschreven. Het gaat onder andere over het woningbouwprogramma, huisvesting van specifieke doelgroepen, wonen met zorg en ouderenhuisvesting.
Het nieuwbouwprogramma in de gemeente Rijssen-Holten gaat uit van een netto toevoeging van 870 woningen tot 2026. Voor Rijssen geldt dat in deze periode kwantitatief circa 400 woningen dienen te worden gebouwd.
In het woningbouwprogramma zijn 15 woningen opgenomen voor de locatie van de voormalige peuterspeelzaal. Het woonprogamma voor dit hofje past binnen dit aantal woningen.
Zodoende past het plan binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen in Rijssen.
Kwalitatieve behoefte
In de woonvisie is expliciet de kwalitatieve behoefte in kaart gebracht en borduurt voort op resultaten van een woonwensenonderzoek welke is uitgevoerd samen met een aantal woningecorporaties. Daarnaast heeft er een woononderzoek plaatsgevonden door Companen uit 2017. In dit onderzoek staat het volgende: "Opvallend is de relatief grote vraag naar (goedkope) koopwoningen voor starters". Uit het woononderzoek blijkt dat dit probleem wordt veroorzaakt doordat er geen beschikbare doorstroomwoningen zijn. Zo blijkt er met name behoefte te zijn aan grondgebonden koopwoningen en dan specifiek in het midden (€ 225.000 - € 275.000) en dure segment (>€ 275.000).
Daarnaast is in de woonvisie het volgende opgenomen:
“Grondgebonden (goedkope) koopwoningen voor starters is een belangrijk item, maar de doorstromers zijn zeer zeker ook een belangrijke doelgroep, vooral wanneer het gaat om verkoop van kavels voor twee-ondereen kapwoningen en vrijstaande woningen.”
Voorliggend plan sluit hier op aan. Met het realiseren van een hofje met aaneengesloten woningen wordt enerzijds voorzien in de concrete kwalitatieve behoefte van woningzoekenden in Rijssen (de eenvoudigste vorm van wonen biedt ruimte voor starters), maar wordt tevens bijgedragen aan de doorstroming op de woningmarkt. Immers komen er door het realiseren van het plan voor starters elders in Rijssen beschikbare woningen vrij.
Tot slot wordt opgemerkt dat de woningen levensloopbestendig kunnen worden uitgevoerd. Hiermee zijn de woningen voor een brede doelgroep geschikt, waaronder doorstarters, gezinnen en senioren.
Met onderhavig plan wordt op een binnenstedelijke locatie op korte afstand van zowel het centrum als buitengebied in de kwalitatieve woningbouwbehoefte voorzien.
5. Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De woningbouwontwikkeling vindt, gezien de ligging binnen het bestemmingsplan 'Kern Rijssen', plaats binnen het bestaand stedelijk gebied van Rijssen. De bestaande bebouwing is reeds gesloopt waardoor een inbreidingslocatie voor een nieuwe ontwikkeling is ontstaan. Hierdoor is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied.
Conclusie
Voorliggend plan voorziet binnen bestaand stedelijk gebied zowel in de kwantitatieve als kwalitatieve vraag naar woningen. Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat met deze ontwikkeling wordt voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 4.1). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Het model bestaat uit de volgende 3 niveaus:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Of - Generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen.In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe – gebiedskenmerken
Tot slot is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Wanneer het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Of - generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' is het princiepe van 'realisatie van nieuwe woningen' (artikel 2.2.2) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang.
Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
De gemeenteraad heeft op 7 maart 2019 de geactualiseerde ‘Woonvisie 2017 t/m 2021’ inclusief de ‘Nota Woningbouw 2017 t/m 2021’ vastgesteld. Het nieuwbouwprogramma in de gemeente Rijssen-Holten gaat uit van een netto toevoeging van 870 woningen tot 2026. Voor Rijssen geldt dat in deze periode kwantitatief circa 400 woningen dienen te worden gebouwd. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de bouw van 12 woningen geschikt voor meerdere doelgroepen (gevorderde starters, doorgroeiers, 55+ ers). Zoals nader gemotiveerd in het gemeentelijk beleid wordt gesteld dat het plan passend is binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma en daarmee ook binnen de geldende woonafspraken zoals deze tussen de gemeenten en provincie zijn gemaakt op basis van regionale afstemming (lid 3 en 4). Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Waar - Ontwikkelingsperspectieven
Aangezien hierboven geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met de generieke beleidskeuzes wordt nu gekeken naar de ontwikkelingsperspectieven. Het plangebied is gelegen binnen het stedelijke gebied van Rijssen. In de Stedelijke Omgeving staat de volgende uitdaging centraal: het optimaal in verbinding laten zijn van de stedelijke netwerken met de andere stedelijke netwerken (connectiviteit) en zorgen dat de stedelijke netwerken (en de steden daarbinnen) elkaar onderling versterken en aanvullen (complementariteit). Daarnaast gaat het in de Stedelijke Omgeving wat betreft de provincie vooral om: het behouden/vergroten van de kwaliteit van woonomgevingen en werklocaties, het bereikbaar houden van de grote steden en streekcentra, ontwikkelingsmogelijkheden voor kennisintensieve maakindustrie, mkb, logistiek, topsectoren, start-ups en zzp'ers, het behouden en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit, het versterken van de natuur in de stad en het bevorderen van energie-efficiency en opwekking van hernieuwbare energie. Het waterbeheer wordt in de Stedelijk Omgeving afgestemd op de functie wonen en werken. Binnen de stedelijke omgeving wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende ontwikkelingsperspectieven namelijk:
Door in te zoomen naar het plangebied is te zien dat het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief is het plangebied gelegen binnen 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Dit is terug te zien op de afbeelding hieronder.
Afbeelding 4.2 - uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten de gebieden vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren).
Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
Bij voorliggend plan is sprake van een inbreidingslocatie. Binnen het ontwikkelingsperspectief ‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’ mag altijd gebouwd worden voor lokale behoefte. In voorliggend plan is het voormalige peuterspeelzaal Het Pinkeltje gesloopt. Het plangebied biedt nu de ruimte om een nieuwe initiatief in de groene lob te realiseren. Het realiseren van woningen sluit goed aan bij de naastgelegen woonwijken. In het plan voorziet in het realiseren van een hofje. De afgelopen jaren zijn door heel Overijssel meerdere 'hofjes' ontstaan waar mensen naar elkaar om kijken. Rijssen kent deze vorm van wonen nog niet maar er is gebleken dat er hiervoor wel behoeefte is binnen de Rijssense gemeenschap. Op deze locatie wordt de zogeheten 'Noabers' de ruimte geboden. In het plan vworden kansen benut op het gebied van duurzaamheid. Zo worden de woningen gasloos gebouwd en worden de woningen voorzien van zonnepanelen. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling aansluit bij het 'Ontwikkelingsperspectief'.
Hoe - gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is het van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschapen binnen de ‘laag van de beleving’, wordt ook deze laag buiten beschouwing gelaten.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is het plangebied gelegen binnen het kenmerk 'Woonwijken 1955 - nu'. Afbeelding 4.4 geeft de gebiedskenmerken binnen de stedelijke laag aan. Met de rode ster is de ligging van het plangebied aangegeven.
Afbeelding 4.4: Gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Ook hier is sprake van een rijk palet: dorpen met centrumfuncties, landstadjes, steden en stedelijke netwerken. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Steden ontwikkelden vaak een eigen kleur en profiel; deels door gebiedskenmerken, 20 deels door bepaalde accenten in de ontwikkeling van hun economie, maatschappij en/of voorzieningenpakket.
Woonwijken 1955 - nu
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Herstructurering naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van initiatief aan de 'gebiedskenmerken'
Het plangebied ligt binnen het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955 – nu'. Het plangebied maakt onderdeel uit van een strook groen afgewisseld met voornamelijk maatschappelijke voorzieningen tussen de woonstraten in. Deze hele strook heeft een afwijkende bebouwingstructuur ten opzichte van de rest van de omgeving. Zo heeft bijvoorbeeld de bebouwing in deze strook een groter volume dan de omliggende woonwijken maar is de bebouwingsdichtheid per saldo minder. Daarom is het wenselijk om met de nieuwe invulling niet aan te sluiten op de structuur van de woonwijken, maar hier een andere structuur te hanteren. Het beoogde plan voorziet in een aparte invulling waarbij het verkavelingspatroon niet aansluit bij de overige woningen in de omgeving, wordt recht gedaan aan de bestaande structuur en karakter van het grotere geheel.
Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.
De structuurvisie is een visie met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. De structuurvisie geldt voor ongeveer 10 jaar, met een doorkijk tot 2030 om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten.
Doel
Het doel van de structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
De gemeente heeft ambities om op basis van ruimtelijke kwaliteit de duurzaamheid haar gemeente op een hoger peil te brengen. Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Het algemeen ruimtelijk beeld in Rijssen laat soms aan kwaliteit te wensen over.
Voor de kern Rijssen ligt een ruimtelijke ordeningskans voor handen. Er is ontwikkelruimte op het gebied van bedrijventerreinen, woningbouw en voorzieningen in bestaand stedelijk gebied. Voor het creëren van nieuwe functies en bebouwing hanteert de gemeente Rijssen-Holten de SER-ladder. Hierbij gaat het erom dat de verschillende ruimtelijke mogelijkheden zorgvuldig worden afgewogen en zo optimaal mogelijk worden benut. Gebruik maken van reeds beschikbare ruimte is hierin belangrijk.
Wonen
Woningen worden gebouwd op basis van de vraag uit de markt. Het toepassen van verschillende woonconcepten staat daardoor vrij. Dit dient de verduurzaming van woningen te bevorderen. Nieuwbouwwoningen worden energie positief gebouwd. Het is belangrijk de aantallen en soorten woningen aan te laten sluiten op de ontwikkelingen in het kader van groei (Rijssen) en krimp (Holten in bescheiden mate). Om jongeren vast te houden binnen de gemeente is het belangrijk ze geschikte woonruimte te bieden. Ook voor ouderen is het belangrijk om geschikte woonvormen te bieden.
Inbreidingslocaties
Een groot deel van de inbreidingen in Rijssen is al uitgevoerd. Over het resterende deel moet nog overeenstemming worden bereikt. Om de continuïteit in uitgifte te waarborgen is het noodzaak dat er binnen de gemeente wel locaties beschikbaar zijn voor concrete bouwplannen. Hierbij gaat het met name om de kern Rijssen aangezien daar een groeiende woningvraag wordt verwacht. In de periode van 2010 t/m 2019 zijn ongeveer 180 woningen opgenomen in de woningbouwprogrammering voor onder andere inbreidingslocaties.
Afbeelding 4.5 globale verdeling Rijssen waarbij het plangebied is aangeduid met de zwarte cirkel (bron: Structuurvisie Rijssen-Holten 2010-2020 en doorkijk 2030)
Singels en radialen Rijssen
Zoals op afbeelding 4.5 is te zien, ligt het plangebied (zwarte cirkel) binnen de 'Singels en radialen van Rijssen'. De stedenbouwkundige structuur van Rijssen kenmerkt zich door radialen waarbij vanuit het buitengebied groene structuren de stad binnendringen. Deze groene structuren komen vaak onder druk te staan door deze te intensief te bebouwing. Zowel voor de ecologische kwaliteit als voor de leefomgevingskwaliteit is het goed om deze structuren te handhaven en bij uitbreidingen van bebouwd gebied nieuwe te realiseren c.q. oude structuren te herstellen wanneer zich hiertoe kansen voordoen. De volgende ontwikkelpunten gelden voor voor singels en radialen:
De structuurvisies geeft aan dat nieuwe woningen moeten voldoen aan de vraag vanuit de markt. In het proces vooraf aan deit bestemmingsplan heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden waaruit bleek dat er vanuit de Rijssense gemeenschap veel vraag is naar de beoogde woonvorm. Voor nieuwe woningbouwinitiatieven geldt inbreiding voor uitbreiding. Voor de specifieke toetsing verwijst de structuurvisie naar de notitie “Nota Inbreidingsbeleid 2014”. Deze wordt in dit bestemmingsplan in de volgende paragraaf behandeld. Gezien de ligging in de groene lob (singels en radialen) van Rijssen is een belangrijk uitgangspunt in het onwerp het wonen in het groen. De woningen moeten geen belemmering zijn voor de groene verbinding vanuit het buitengebied richting het centrum. In het plan is specifiek aandacht gegeven aan de invulling van het groen. Geconcludeerd wordt dat het voorliggend plan in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten uit de structuurvisie 'Rijssen-Holten 2010-2020'.
Het toestaan van extra inbreidingslocaties in de gemeente heeft geleidt tot een heroverweging van het beleid voor inbreidingslocaties. De nota Inbreidingsbeleid 2014 gaat onder andere in op de vraag of c.q. wanneer inbreiding wordt toegestaan. Het doel van de beleidsnotitie is om verzoeken om te mogen inbreiden transparant te kunnen beoordelen en hieraan voorwaarden te verbinden voor de realisatie van één of meerdere woningen binnen het stedelijk gebied. Doel van het beleid is eveneens om de leefbaarheid te ondersteunen en de ruimtelijke kwaliteit van het stedelijk gebied te behouden. Tevens wordt in deze beleidsnotitie aangegeven waaraan een stedenbouwkundig ontwerp moet voldoen.
Beleidsmatige uitgangspunten
Binnen het inbreidingsbeleid worden de volgende algemene uitgangspunten beschreven waaraan getoetst moet worden bij nieuwe initiatieven. Een initiatief komt pas in aanmerking als wordt voldaan aan één of meer van onderstaande uitgangspunten.
Stedenbouwkundig ontwerp
Vervolgens moet voor een inbreidingslocatie een stedenbouwkundig ontwerp/onderbouwing worden opgesteld.Dit stedenbouwkundig ontwerp moet voldoen aan de volgende uitgangspunten:
Om het initiatief te toetsen aan de nota ' Inbreidingsbeleid 2014' van de gemeente Rijssen-Holten wordt eerst getoetst aan de hierboven beschreven algemene beleidsmatige uitgangspunten. Vervolgens wordt getoetst aan de voorwaarden van het stedenbouwkundig ontwerp.
Beleidsmatige uitgangspunten
Stedenbouwkundig ontwerp
Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de beleidskaders van de nota 'Inbreidingsbeleid 2014’.
De gemeente Rijssen-Holten heeft het beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de Woonvisie 2017 t/m 2021 en de Nota Woningbouw 2017 t/m 2021. De gemeenteraad heeft op 7 maart 2019 een geactualiseerde versie vastgesteld. Het woonbeleid heeft als doel om voldoende ruimte te blijven bieden voor huisvesting binnen de gemeente. In het woonbeleid gaat het onder andere over het woningbouwprogramma, huisvesting van specifieke doelgroepen, wonen met zorg en ouderenhuisvesting. Ook leefbaarheid, duurzaamheid en de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad komen aan de orde. De opgave is om zowel op kwantitatief en kwalitatief vlak voldoende woningen te realiseren om huisvestigingsmogelijkheden te blijven bieden aan de groeiende bevolking.
Kwantitatief woningbouwprogramma
Het uitgangspunt is het bouwen volgens de woonafspraken, die met de provincie zijn gemaakt. Tweejaarlijks zal de provincie, samen met de gemeenten, op grond van nieuwe Primos prognoses de kwantitatieve afspraken opnieuw bekijken. Uitgangspunt is bouwen voor de lokale behoefte. Op grond van de recente woonafspraken met de provincie Overijssel, gecorrigeerd met de te verwachten sloop (50 woningen), kunnen in de periode 2017 t/m 2026 circa 870 woningen in Rijssen-Holten worden gebouwd. Voor de periode 2017 t/m 2031 kan op grond van de prognoses Primos 2016 rekening worden gehouden met de bouw van 1.100 woningen (inclusief 75 vervangende nieuwbouw).
In Rijssen zal op grond van de onderstaande strategie voor de lokale behoefte worden gebouwd:
Kwalitatief woningbouwprogramma
Voor de kwalitatieve verdeling spelen ten aanzien van grondgebonden woningen onderstaande factoren een rol:
Het voornemen betreft de bouw van 12 woningen in de vorm van een hofje. In het woningbouwprogramma zijn 15 woningen opgenomen voor de locatie van het voormalige Pinkeltje. Het beoogde aantal woningen past hiermee binnen de opgenomen aantal woningen in de geactualiseerde Woonvisie 2017-2021 met de bijbehorende Nota Woningbouw 2017-2021.
Kwalitatief is er onder andere vraag naar grondgebonden (goedkope) koopwoningen voor starters, maar de doorstromers zijn ook zeer zeker een belangrijke doelgroep. Initiatiefnemers zetten in op verschillende doelgroepen. Om de juiste balans binnen een 'noabershof' te creeëren zijn zowel jonge als oudere bewoners nodig. Om de vraag binnen de Rijssense bevolking naar deze woonvorm te peilen heeft een inloopavond plaatsgevonden. Hieruit bleek dat er veel animo is voor het wonen in een hofje. Er blijkt veel vraag naar grondgebonden toekomstbestendige woningen. Door in te zetten op meerdere doelgroepen draagt dit plan bij aan de doorstroming op de woningmarkt, doordat in Rijssen woningen vrijkomen die geschikt zijn voor onder meer starters.
Kwantitatief en kwalitatief past het initiatief binnen het gestelde in de geactualiseerde Woonvisie 2017-2021 met de bijgevoegde Nota Woningbouw 2017-2021.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de voorgenoemde beleidsstukken.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s milieuzonering, geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
De geplande woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als een geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat een akoestisch onderzoek noodzakelijk is indien een geluidsgevoelige functie (zoals woningen) zijn voorzien binnen de wettelijke geluidszone van een weg. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Wijnand Zeeuwstraat
Op een afstand van ongeveer 110 meter vanaf het plangebied, ligt de Wijnand Zeeuwstraat. Voor deze straat geldt een 50 km/uur regime. Wegen met een 50 km/uur regime met één of twee rijstroken hebben een geluidzone van 200 meter. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van deze weg. Het plangebied ligt niet in een geluidzone van andere wegen, daarom wordt alleen de Wijnand Zeeuwstraat beoordeeld.
Tussen het plangebied en de Wijnand Zeeuwstraat staat, aan de Wijnand Zeeuwstraat, het geloofsgebouw van de Hervormde Gemeente Rijssen. Daarachter en daarnaast aan de andere zijden van de straten staan woningen. Deze bebouwing heeft een afschermende werking van het verkeerslawaai van de Wijnand Zeeuwstraat naar het plangebied. Gelet hierop en de ruime afstand van het plangebied tot de Wijnand Zeeuwstraat wordt verwacht dat de geluidbelasting afkomstig van deze weg niet meer bedraagt dan 48 dB. Er is derhalve sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting.
30 km/uur wegen
Voor de overige omliggende wegen rond het plangebied geldt een maximale snelheid van 30 km/uur waardoor er wettelijk gezien geen aanleiding is om een akoestisch onderzoek uit te voeren. De Wgh stelt immers voor wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur geen restricties aan de hoogte van de geluidsbelastingen. Uit jurisprudentie volgt echter dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/uur-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting dient te worden onderbouwd. Voor deze onderbouwing zijn de Wilhelminastraat en de Johannes Vermeerstraat van belang. Het plangebied ligt immers tussen deze twee wegen.
De voornoemde wegen worden hoofdzakelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. Van doorgaand verkeer is veelal geen sprake. Gelet op de inrichting van de Wilhelminastraat en de Johannes Vermeerstraat, de verkeersintensiteiten en de rijsnelheid op deze wegen wordt verwacht dat er geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare hoge geluidsbelasting. Het treffen van extra geluidswerende maatregelen is daarom niet noodzakelijk.
Railverkeerslawaai
De spoorlijn Deventer-Almelo ligt op ongeveer 1,2 km afstand van het plangebied. Verder ligt er geen spoorlijn in de omgeving van het plangebied. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied is geen industrieterrein aanwezig met grote lawaaimakers. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Voor de sloop van het voormalige pand heeft in 2016 een bodemonderzoek plaatsgevonden. Aangezien bodemonderzoeken een geldigheidstermijn hebben van 5 jaar is dit onderzoek ook gebruikt voor dit bestemmingsplan. Dit onderzoek is uitgevoerd conform NEN 5740. De resultaten en conclusie van het onderzoek worden hierna samengevat weergegeven. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het Verkennend en aanvullend bodemonderzoek welke in deze toelichting als Bijlage 2 is opgenomen.
Om het (historisch) gebruik van de locatie en potentieel bodembedreigende activiteiten of situatie te achterhalen, is een vooronderzoek uitgevoerd conform NEN 5725. Op basis van dit vooronderzoek is het plangebied van zowel chemische parameter als asbest onverdacht beschouwd.
Vervolgens is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem beoordeeld door het verrichten van een aantal boringen en het analyseren van een aantal grondmonsters. Uit dit onderzoek blijkt dat chemisch-analytisch op het noordoostelijk terreindeel in de zintuiglijk met puin, kolengruis en ijzerdeeltjes verontreinigde ondergrond een matig verhoogd gehalte aan PAK is aangetoond. Naar aanleiding daarvan heeft aanvullend bodemonderzoek plaatsgevonden waarbij hooguit licht verhoogde gehalten aan PAK zijn aangetoond. Op basis van het onderzoek is derhalve vastgesteld dat geen sprake is van een sterke verontreiniging met PAK op betreffend terreindeel. Verder is gebleken dat zowel de zintuiglijk schone boven- en ondergrond als de zintuiglijk verontreinigde bovengrond op het overige terreindeel geen parameters in verhoogde gehalten bevat. De gemeten gehalten in het plangebied vormen geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Tijdens het vooronderzoek is tot 5,5 meter onder maaiveld geen grondwater aangetroffen. Daarom is conform de vigerende normen geen onderzoek uitgevoerd naar de milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater.
De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw van woningen op de betreffende locatie. Ondanks een matig verhoogd gehalte aan PAK in de grond hoeft er geen bodemsanering plaats te vinden. Enkel bij mogelijke grondafvoer van de locatie naar elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit NIBM
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 12 nieuwe woningen. Een ontwikkeling met een dergelijke omvang is aan te merken als een project welke 'niet in betekene mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Woningen worden volgens het 'Besluit gevoelige bestemming' niet aangemerkt als gevoelige bestemming.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Regelgeving ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en hetplaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied is hierbij weergegeven met de blauw omlijning.
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart met daarin weergegeven het plangebied (bron: Risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Gebiedstypen
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt in de groene verbinding tussen het buitengebied en het centrum. Deze groene verbinding ligt tussen twee woongebieden. Naast groen kent de verbinding met name maatschappelijke functies, die als voorzieningen van de woongebieden dienen. Voorbeelden van deze functies zijn een kerk en een basisschool. Door de ligging tussen deze maatschappelijke functies kan gesproken worden over een 'gemengd gebied'.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies.
De omgeving van het plangebied bestaat niet alleen uit woningbouw. Het plangebied ligt namelijk in een strook met een functiemenging van maatschappelijk, groen en woningbouw. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat het plangebied in het gebiedstype 'gemengd gebied' ligt. Dit betekent dat de richtafstanden zoals genoemd in de VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering kunnen worden bijgesteld.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich een kerk en ten zuiden een basisschool. Volgens de VNG-uitgave met richtafstanden geldt voor zowel kerken als (basis)scholen een milieucategorie 2 waarvoor, op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied', een richtafstand van 10 meter geldt. De afstand tussen de woningen en het ten noorden gelegen maatschappelijke bestemmingsvlak bedraagt circa 45 meter. Het ten zuiden gelegen maatschappelijke bestemmingsvlak bevindt zich op een afstand van circa 20 meter van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied. Er wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 10 meter afstand tot de school.
Verder bevindt zich op een afstand van meer dan 130 meter ten zuiden van het plangebied een gebouw dat bedoeld is voor maatschappelijke (sport)voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning. Ook een dergelijke functie wordt gerekend tot de categorie 2 waarbij, op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied', een richtafstand geldt van 10 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Jansen & Jansen groenadviseurs hebben ter plaatse van het plangebied een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. In Bijlage 3 bijlage van deze toelichting is de Quickscan flora en fauna opgenomen.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied 'de Borkeld' is gelegen ten zuiden van het plangebied op circa 2 kilometer afstand. Het Natura 2000-gebied 'de Sallandse Heuvelrug' ligt ten noordwesten van het plangebied op circa 4 kilometer afstand van het plangebied. Tot slot ligt het 'Wierdense Veld' op circa 6 kilometer afstand van het plangebied.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is inzicht in de te verwachten effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden nodig. Jansen & Jansen groenadviseurs is gevraagd om de te verwachten stikstofemissie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en de eventuele gevolgen daarvan inzichtelijk te maken.
De stikstofberekening is uitgevoerd met behulp van de voorgeschreven rekentool AERIUS Calculator 2019. De bevindingen zijn beschreven in het Aerius-rapport van 16-12-2019. Dit rapport is terug te vinden in Bijlage 3.
Geconcludeerd uit de AERIUS berekening wordt dat het niet mogelijk is om alle woningen op één
moment te bouwen (uitgaande van de huidige rekenregels). In de berekening is er daarom vanuit gegaan dat de woningen gefaseerd moeten worden gebouwd. Alleen dan blijft de uitstoot van de hoeveelheid stikstof onder de drempelwaarde. Als met bovenstaande rekening wordt gehouden, betekent dat in aanlegfase als in de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het ‘nee, tenzij’- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN.
Het plangebied ligt ongeveer 2 kilometer van het dichtstbij gelegen onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland. Wezenlijke negatieve effecten op het NNN worden niet verwacht. Dit om de volgende redenen:
• Het plangebied ligt buiten NNN-gebied;
• Tijdens de realisatiefase en in de gebruiksfase heeft de voorgenomen ingreep geen wezenlijke fysieke effecten (door licht, geluid, trillingen etc.) op naastliggende NNN-gebieden.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Ter plaatse van het plangebied heeft een quickscan flora en fauna plaatsgevonden.
Er is in het plangebied gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Ook is gekeken of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen verstoren en te vernielen.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van vogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied. Er moet rekening gehouden worden met aanwezigheid van nesten van algemene broedvogels in de bosschages in plangebied. Nesten van vogels zijn altijd beschermd door de Wet natuurbescherming. Voorkomen moet worden dat actieve nesten, door de werkzaamheden in het plangebied, worden verstoord.
Er is een beperkte kans dat in het plangebied een jaarrond beschermde verblijfplaats van de egel aanwezig is. Naast de mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen van de specifiek beschermde egel, zijn er geen andere specifiek beschermde functies van zoogdieren in het plangebied te verwachten. Uit de quickscan kwam naar voren dat in de aanwezige groenstroken verblijfplaatsen van egels niet geheel uit te sluiten zijn. Hiervoor heeft een nader onderzoek plaatsgevonden. De onderzoek is terug te vinden in Bijlage 4 Aanvullend onderzoek egels.
Tijdens het onderzoek is de in het plangebied gelegen groenstrook meter-voor-meter afgezocht op aanwijzingen voor de aanwezigheid van verblijfplaatsen van egels. In het plangebied ontbreken dichte wintergroene struiken, takhopen, dikke strooisellagen of andere wegkruipplekken. Er zijn dan ook tijdens het onderzoek geen duidelijke sporen van egels aangetroffen. Wel is het mogelijk dat egels in het plangebied foerageren. Het plangebied betreft echter geen essentieel onderdeel van dit foerageergebied; rond het plangebied is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Het plangebied maakt onderdeel uit van een groene wig. Door de ontwikkelingen in het plangebied wordt deze doorgaande groene wig deels doorbroken. Dit bemoeilijkt eventueel foeragerende egels. Doordat het plangebied in de toekomstige situatie groene randen krijgt is deze onderbreken niet zodanig dat het plangebied foerageerroutes doorbreekt. Het wordt aanbevolen om het plangebied in de toekomst een egelvriendelijke inrichting te geven.
Het plangebied is gelegen in één van de groene lobben van Rijssen. Al aan het begin van het proces was duidelijk dat een nieuwe ontwikkeling niet belemmerd moet zijn voor het groen. Omdat het groen een belangrijk uitgangspunt was bij het maken van het ontwerp is aan de voorkant, middels een bomeninventarisatie, het bestaande groen in beeld gebracht. Naast het in beeld brengen van het groen is er ook een waarde gegeven aan het groen. Uit de analyse wordt geconcludeerd dat met name aan de noordzijde en de zuidoostkant van het plangebied het meest waardevolle groen aanwezig is. Deze conclusies zijn ook terug te zien in het ontwerp. Om bestaande groenstructuren te waarborgen zijn deze ook meegenomen in het erfinrichtingsplan. Het onderzoek is toegevoegd aan deze toelichting in Bijlage 5 Boominventarisatie Wilhelminastraat.
Geconcludeerd kan worden uit de AERIUS-berekening is gebleken dat de woningen gefaseerd moeten worden gebouwd (uitgaande van de huidige rekenregels). Om ervoor te zorgen dat de stikstofuitstoot niet boven de drempelwaarde komt, moeten de woningen gefaseerd worden gerealiseerd.
Verder blijkt uit het aanvullende onderzoek naar egels dat er geen duidelijke sporen van verblijfplaatsen van egels zijn aangetroffen. Wel is de kans groot dat het plangebied onderdeel is van het foerageergebied van onder andere de egel. Daarom wordt aanbevolen om het plangebied in de toekomst een egelvriendelijke inrichting te geven.
De conclusies uit het de bomeninventarisatie zijn meegenomen in het ontwerp. Door de bestaande waardevolle groenstructuren terug te laten komen in het erfinrichtingsplan wordt gewaarborgd dat deze behouden blijven.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing zijn op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2019 van kracht wordt. Voor de onderstaande onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019:
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied ligt volgens de archeologische verwachtingenkaart in een gebied met een middelhoge trefkans. Deze middelhoge verwachtingswaarde is ook als zodanig vertaald in het geldend bestemmingsplan. In gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij werken of werkzaamheden met een grotere oppervlakte dan 250 m2. Aangezien het bij voorliggende plan gaat over een groter oppervlakte dan deze 250 m2, is een archeologisch bureau- en karterend booronderzoek uitgevoerd. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke als bijlage is opgenomen bij deze toelichting.
Archeologisch onderzoek
Op grond van de bestudeerde bronnen kan geconcludeerd worden dat het plangebied een middelhoge trefkans heeft op archeologische resten voor alle perioden. Door de ontginning, de agrarische bewerking maar met name door de realisatie van bebouwing en ophoging van de grond in 1976 kan de bodem verstoord zijn geraakt. Of de ophoging en de eerdlaag de onderliggende archeologische niveaus voldoende beschermd hebben tegen bodemingrepen, is op voorhand niet in te schatten. Daarom is een verkennend booronderzoek uitgevoerd (Bijlage 6 & Bijlage 7). Dit onderzoek is in juni 2016 opgeleverd en is uitgevoerd in kader van de sloop van de voormalige peuterspeelzaal. In het onderzoek is de groene strook aan de zuidkant niet onderzocht. Gezien de uitkomst van het onderzoek is contact gelegd met de regioarcheoloog of een extra archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het advies van de regioarcheoloog luidt dat er geen extra archeologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd voor de groenstrook.
Tijdens het verkennend en karterend booronderzoek zijn de te verwachten bodemtypes daadwerkelijk aangetroffen. Er zijn geen intacte (haar)podzolen of gooreerdgronden aangetroffen. Tevens ontbreken intacte cultuurlagen, bewoningslagen of relevante archeologische indicatoren die een aanwijzing vormen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Wel is vondstmateriaal aangetroffen in de eerdlaag, die echter van elders afkomstig kan zijn en met bemesting kan zijn opgebracht. Op grond van de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren, het plangebied kan deels worden vrijgegeven. Voor de groenstrook geldt dat mochten bij de graafwerkzaamheden onverwachts toch archeologische waarden worden aangetroffen, er aan een meldingsplicht moet worden voldaan volgens de Erfgoedwet, art. 5.10 en 5.11.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
De voormalige peuterspeelzaal het Pinkeltje werd niet aangemerkt als een rijks- of gemeentelijk monument waardoor deze reeds is gesloopt. Verder blijkt uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel dat ook in de directe omgeving van het plangebied geen sprake is van monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Het aspect erfgoed vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Archeologie en Cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoge verwachting' hoeft niet meer opgenomen te worden in het plangebied. Voor de groenstrook aan de zuidkant geldt dat mochten er toch archeologische waarden worden aangetroffen tijdens de graafwerkzaamheden aan de meldingsplicht moet worden voldaan volgens de Erfgoedwet, art. 5.10 en art. 5.11. Hierover is op 27-02-2020 mailcontact geweest met de regioarcheoloog van het Oversticht.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Dit bestemmingsplan voorziet in principe in directe eindbestemmingen voor de binnen de planonderdelen aanwezige activiteiten. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
De voorgenomen ontwikkeling maakt een toevoeging van 12 wooneenheden binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een m.e.r. moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
Kenmerken van de activiteit
Het plan omvat het realiseren van een 12 levensloopbestendige woningen in de vorm van een hofje en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat het onderhavige plan niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van het onderhavige plan ten aanzien van onder andere de aspecten 'bodem', 'ecologie', 'archeologie en cultuurhistorie' en 'water' zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.
Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in de bebouwde kom. Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden volgende worden opgemerkt:
Natura-2000
Het onderhavige plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet Natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000-gebieden. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming is niet aan de orde.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt, is nadere toetsing aan de bepalingen uit de vigerende Omgevingsverodening Overijssel niet noodzakelijk.
De samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie)
De voorgenomen ontwikkeling betreft een op zichzelf staande ontwikkeling en heeft geen samenhang met andere activiteiten in de omgeving.
De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen
De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van het onderhavige plan hebben betrekking op de aspecten 'geluid', 'bodem', 'ecologie' en 'water'. Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het onderhavige plan is naar al deze aspecten onderzoek verricht. Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat het onderhavige plan milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.
De voorgenomen uitbreiding kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een m.e.r. niet noodzakelijk wordt geacht.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kunstwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciaal waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke.
De provinciale ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het waterbeleid van het waterschap Vechtstromen wordt beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. In haar vergadering van 7 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur het waterbeheerplan vastgesteld. In het waterbeheerplan wordt het waterbeleid beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap:
De waterschappen adviseren bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Met de (digitale) Watertoets kan het waterschap haar waterbelangen inbrengen in de ruimtelijke planvorming. Naast het waterbeheerplan is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
De "Watervisie Rijssen-Holten" (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen. Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is meer uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).
In de watervisie worden acht deelgebieden onderscheiden. Per deelgebied worden de belangrijkste gebiedskenmerken genoemd en worden de onderscheiden kansen en knelpunten behandeld. Vervolgens is per deelgebied een watervisie gevormd, aan de hand van streefbeelden. Aan de watervisie is een uitvoeringsparagraaf gekoppeld. Het plangebied ligt in het deelgebied "Hoog Rijssen". Hier wordt afkoppeling van hemelwater van het riool gestimuleerd.
Het inzamelen en verwerken van afvalwater en hemelwater is een taak van de gemeente. Het waterschap zorgt vervolgens voor de zuivering van het afvalwater. In 2008 zijn bovendien de gemeentelijk watertaken verbreed; de gemeente heeft een regierol gekregen in de aanpak van structurele grondwateroverlast in het stedelijk gebied.
De gemeente Rijssen-Holten wil dat de gemeente een prettige leefomgeving is en blijft, nu en in de toekomst. Hiervoor zijn, op het vlak van gemeentelijk waterbeheer, de volgende maatschappelijke doelen van belang:
Het bereiken van deze doelen vraagt om een heldere visie op de wijze waarop de gemeente haar zorgplichten invult, en om keuzes. De visie en doelstellingen worden doorgevoerd in concrete maatregelen en onderzoeken gedurende de planperiode van dit GRP. De te leveren inspanning ligt hiermee vast.
In het GRP wordt aangegeven dat de grondeigenaar verantwoordelijk is voor het op eigen perceel treffen van maatregelen voor de inzameling van stedelijk afvalwater en afwatering van hemel- en grondwater.
Het uitgangspunt bij het ontwerp is dat per m2 afvoerend verhard oppervlak 30 mm berging gerealiseerd wordt. Wanneer er op locatie geen mogelijkheid is tot het vasthouden en infiltreren van 30 mm per m2, dan zorgt de gemeente elders in de omgeving voor compensatie. De kosten hiervoor (€ 26,- per m2 afgevoerd verhard oppervlak) worden verhaald op de betreffende ontwikkelaar.
Bij inbreidingen geldt dat er een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd (DWA en een regenwater infiltratiesysteem). Het regenwater afkomstig van de openbare weg zal worden geïnfiltreerd in de bodem. Hierbij geldt een statische bergingseis van 30 mm. Voor de particuliere percelen gelden dat deze ook met een statische bergingseis van 30 mm het regenwater afkomstig van de daken en verhardingen moeten infiltreren.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. De resultaten van de watertoets zijn in de bijlage toegevoegd.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling en de regels van het moederbestemmingsplan 'Wonen Rijssen'
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen.
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en afwijkingsregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Groen
De voor groen aangewezen gronden zijn allereerst bestemd voor groenvoorzieningen. Daarbij is het ook bestemd voor voetpaden en openbare nutsvoorzieningen. Een ontsluiting van de parkeergarage is alleen toegestaan ter hoogte van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - ontsluiting parkeergarage'. Tot slot dienen de voor groen aangewezen gronden niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor is het binnen deze bestemming niet mogelijk om vergunningsvrij te bouwen.
Tuin
Binnen deze bestemming zijn de gronde allereerst bestemd voor groenvoorziening en water. Daarbij is het ook toegstaan om voetpaden, speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen te realiseren.
Wonen - Aaneen
De voor 'Wonen - Aaneen' bestemde gronden zijn bestemd voor aaneengebouwde woningen met de mogelijk tot aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit binnen het hoofdgebouw. Daarbij zijn de gronden ter hoogte van de functieaanduiding 'Specifieke vorm van wonen - inpandige bergingen en hobbyruimten' bedoeld voor inpandige bergingen en hobbyruimten. De gronden welke binnen deze bestemming de functieaanduiding 'garage' hebben zijn bestemd voor inpandige parkeergarages. Verder zijn de gronden binnen de functieaanduiding 'gemeenschappelijke ruimte' bestemd voor een gemeenschappelijke ruimte (ontmoetingsplek) voor de toekomstige bewoners. Tot slot zijn de gronden met de functieaanduiding 'aangebouwd bijbehorend bouwwerk bestemd voor bijbehorende bouwwerk. Binnen deze functieaanduiding is opgenomen dat deze gronden niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor kan ter plaatse van de functieaanduiding 'aangebouwd bijbehorend bouwwerk' uitsluitend een aanbouw passend binnen de regels van het bestemmingsplan vergunningsvrij worden gebouwd.
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. De kavels worden verkocht door de gemeente aan de vereniging Noabershof op 'n Esch. Met de verkoop van de kavels is sprake van een positief resultaat op de exploitatie. Op grond hiervan is kostenverhaal anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan, op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, niet aan de orde.
De gemeente is eigenaar van de gronden, maar de bedoeling is dat de gemeente de locatie niet zelf zal ontwikkelen. De gemeente Rijssen-Holten zal met de vereniging Noabershof op 'n Esch nog afspraken moeten maken over onder andere de financiën. De gemeente is verantwoordelijk voor het inrichten, onderhouden en beheren van de openbare ruimte aan de buitenzijde van de haag. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het aanleggen van de haaksparkeerplekken. Verder worden er geen bijzondere investeringskosten verwacht, zodat de economische uitvoerbaarheid niet in het geding is. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat in bepaalde gevallen geen vooroverleg is vereist. Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. In deze lijst zijn woningbouwplannen tot en met zes woningen opgenomen. Voorliggend plan maakt 12 woningen mogelijk, daarom wordt dit bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Overijssel.
Het waterschap Vechtstromen is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de beantwoording van de vragen volgt dat voor dit plan nog overleg moet worden gevoerd met het waterschap. Het ontwerp bestemmingsplan wordt voorgelegd aan het waterschap.
In het kader van het vooroverleg zal het plan worden voorgelegd aan de regionale brandweer.
In het traject voor dit bestemmingsplan heeft op 16 oktober 2018 een informatieavond plaatsgevonden in het Parkgebouw Rijssen. Het doel van de informatieavond was om te peilen of er onder de Rijssense inwoners vraag is naar het wonen in een 'noabershof'. Er kwamen circa 350 bezoekers op de avond af. Een ruim aantal bezoekers heeft zich aangemeld als vriend van de stichting. Inmiddels is bekend dat er 9 serieuze kandidaten zijn voor de koop van een woning.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.