direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Holten, Helhuizerweg 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers wensen op het perceel Helhuizerweg 1 in Holten, kadastraal bekend gemeente Holten, sectie A, nummer 1299, een herontwikkeling van het voormalige hotel-restaurant "De Dieken" te realiseren. Beoogd is een woonfunctie in combinatie met een retraitefunctie, een modern klooster waar meditatie, spirituele en communicatieve trainingen, cursussen of seminars mogelijk zijn. Een bijzondere plek waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en ruimte is voor zingeving: "Herberg De Dieken".

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0001.jpg"

Oude luchtfoto van Hotel "de Dieken " aan de Helhuizerweg. Ooit gebouwd als villa werd het in 1941 hotel en na 1972 een pension.

Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten de bestemming 'Horeca'. De gewenste ontwikkeling is hiermee in strijd. Op 6 oktober 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten in principe ingestemd met de voorgestane herontwikkeling door de horecabestemming te wijzigen.

Gezien de ligging in de Ecologische Hoofdstructuur is voorafgaand aan dit bestemmingsplan een nadere uitwerking in de vorm van een landschapsplan gerealiseerd. Hierin zijn de uitgangspunten voor planvorming vastgelegd. De gewenste ruimtelijke kwaliteit is vervolgens vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan, dat onderdeel is van dit bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt het plan juridisch-planologisch mogelijk, dat wil zeggen het
regelt datgene wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de horecabestemming gewijzigd naar een verblijfsrecreatieve bestemming met een verbijzondering ten behoeve van retraites, waarbij het wonen in de vorm van een beheerderswoning mogelijk is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Rijssen-Holten op circa anderhalve kilometer ten noorden van de kern Holten. Het perceel ligt in het bosgebiedencomplex De Holterberg. Dit heuvelachtige gebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug. Landschappelijk is het te kenmerken als een gebied bestaande uit droge, hoge gronden met hoofdzakelijk een bos- en heidevegetatie. Het gebied kent een hoge recreatiedruk en tegelijkertijd heeft het bijzondere natuurwaarden. Het vormt het leefgebied van de ree, diverse vleermuizen, reptielen en amfibieën en vogels. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied met een rode marker aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0002.jpg"

Ligging plangebied (bron: googlemaps)

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit bos en heide met een aantal woonpercelen. Het perceel is, net als de verder op de berg gelegen woningen, ontsloten door een onverharde weg die aansluit op de verharde Helhuizerweg. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0003.jpg"

Plangebied (bron: googlemaps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Helhuizerweg 1 te Holten heeft in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' (vastgesteld op 1 november 2012) de bestemmingen 'Horeca' en 'Bos'. De gronden met een horecabestemming (op onderstaande afbeelding oranje weergegeven) zijn bestemd voor de uitoefening van een horecabedrijf. De gronden met een bosbestemming zijn bestemd voor bos en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0004.jpg"

Uitsnede verbeelding (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden hebben voorts een dubbelbestemming 'Waarde - EHS', dat houdt in dat behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, de gronden mede zijn bestemd voor het ontwikkelen en in stand houden van de natuur- en landschapswaarden. Ten aanzien van de opgenomen aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn er bij genoemde bestemmingen geen specifieke regels van toepassing.

Op basis van de regels van het geldende bestemmingsplan dient bebouwing ten dienste van de bestemming binnen het bestemmingsvlak (6.546 m2) te worden opgericht. Het gezamenlijk bebouwd oppervlak is niet gemaximeerd en de maximum goot- en bouwhoogte is bepaald op respectievelijk 6 m en 13 m. Bij de bestemming is één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan en in de regels is een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming wonen opgenomen. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten noodzakelijk.

1.4 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Holten, Helhuizerweg 1' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de regels.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel, de beoogde ontwikkeling en de ruimtelijke opzet beschreven. In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Gebiedsprofiel

Het landschapsbeeld rondom het plangebied wordt sterk bepaald door de bijzondere ontstaansgeschiedenis. Het ontstaan van de stuwwallen geeft een sterke noordzuid richting mee aan het landschap. De Sallandse Heuvelrug vormt de ruggegraat van de regio en is gelet op de significante hoogteverschillen vrij uniek in Nederland. Tussen de Sallandse Heuvelrug en de IJssel ligt het Sallandse landschap dat afwisselend bestaat uit plateau’s, ruggen en laagten. Honderdvijftig jaar geleden was het grootste gedeelte nog woeste grond en bestond de stuwwal hoofdzakelijk uit heide. De voet van de stuwwal bestond voornamelijk uit natte hoogveen gebiedjes, natte heide, schraalgraslanden en berkenbroekbos. Op de hoger gelegen, voornamelijk de zone ten westen van de Helhuizerweg, ontstonden kleinschalige essen- en kampenlandschappen door menselijke activiteit.

Het plangebied ligt in het landschapstype ‘bos- en heidelandschap op de stuwwal’. Dit landschap kenmerkt zich door de afwisseling van bos en heiderestanten en heeft een zeer gevarieerd beeld. Het bos is ontstaan op voormalige heideterrein. Dit landschapstype grenst direct aan de landschapszone ‘essen en kampenlandschap langs de stuwwal’. Dit is een kleinschalig reliefrijk ontginningslandschap met verspreid liggende akkers en weiden die omringt zijn door houtwallen en beplante steilranden. De boerderijen liggen gegroepeerd in het landschap. Kenmerken van het boslandschap:

  • een groot besloten bosgebied met vooral onverharde wegen;
  • vrijstaande bebouwing staat verscholen in het bos;
  • gemengd bos afgewisseld met kleine open heidegebieden en akkers;
  • beplanting bestaat uit met name inheemse beplanting als eik, beuk, berk, lijsterbes en naaldbomen.

In het beeldkwaliteitplan, dat als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen, is een uitgebreide beschrijving van het gebied en haar ontstaan opgenomen.

2.2 Huidige situatie

Het perceel Helhuizerweg 1 te Holten ligt op de westflank van de Holterberg. Het terrein is, net als verder op de berg gelegen woningen, ontsloten door een onverharde weg die aansluit op de (verharde) Helhuizerweg. Het plangebied ligt midden in het bos en is omgeven door recreatieve paden die leiden naar het grote heideterrein ten noorden van de locatie. Vanaf de zandweg zijn er drie entrees het terrein op.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0005.jpg"

Ontsluitingsweg

Het plangebied is sterk omkaderd door het oude productiebos dat hoofdzakelijk bestaat uit berk, eik en grove den. Her en der komen zeer markante oude beuken voor. Het terrein is onder te verdelen in drie ruimten; ten oosten van het hoofdgebouw de tuin, direct ten westen van het hoofdgebouw de hoofdentree en het open terrein aan de westkant van het perceel. Met name hier is het hoogteverschil goed beleefbaar. De open plekken bestaan over het algemeen uit een schrale grasvegetatie met her en der een stukje heide. Op het terrein staan een aantal zeer markante bomen zoals de grote beuk in de bosrand direct ten noorden van het hoofdgebouw. Direct ten westen van de hoofdentree staat een 'eiland' met daarop twee grote beuken. Vanuit het hoofdgebouw richting het westen is een zichtlijn aanwezig die het mogelijk maakt om het gehele lager liggende terrein te overzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0006.jpg"

Hoofdentree en open ruimte op westkant van het perceel

De bestaande bebouwing staat in het oostelijke deel van het terrein en bestaat uit een hoofdgebouw, een houten paardenverblijf, een beheerderswoning en een paar oude fundamenten van eerdere bebouwing. In totaal gaat het om circa 535 m2 (exclusief de liggende fundering). De horeca-activiteiten zijn al enkele jaren geleden beëindigd en het hoofdgebouw was sindsdien in gebruik ten behoeve van wonen. De beheerderswoning en de aanbouw van het hoofdgebouw zijn in gebruik geweest ten behoeve van recreatief verblijf. De paardenstal doet dienst als opslag/berging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0007.jpg"

Het hoofdgebouw

2.3 Beoogde ontwikkeling

Initiatiefnemers wensen op het perceel tot herontwikkeling van het voormalige hotel-restaurant “De Dieken” te komen zodat ruimte voor zingeving ontstaat. Omdat sprake is van overnachtingsfaciliteiten gaat het om een bijzondere vorm van verblijfsrecreatie (of bezinningsrecreatie). De ontwikkeling biedt in hoofdzaak ruimte voor meditatie-groepen, maar daarnaast zijn ook spirituele en communicatieve trainingen, cursussen en trainingen als ‘Stembevrijden’, seminars voor docenten en schoolleiders en yoga- en schilderlessen mogelijk. Deze activiteiten vinden verspreid over het jaar plaats en kunnen één- of meerdaags zijn. Er vindt telkens één activiteit plaats en per activiteit zijn er hooguit zo'n 30 personen op het terrein aanwezig (inclusief beheerders). Uitgangspunt is de ruimtelijke kwaliteit van het gebied (stilte en natuur) en de kleinschaligheid (rust), faciliteiten zijn alleen beschikbaar voor deelnemers.

Een retraite is een afzondering voor spiritueel zelfonderzoek en geestelijke oefening. Een daarvoor geschikte omgeving kan een klooster of een speciaal daarvoor opgericht retraitecentrum zijn. Een retraite biedt vaak de gelegenheid om in een groep met de hulp van een leider gedurende een aantal dagen intensief te mediteren. Bron: nl.wikipedia.org/wiki/Retraite  

Deelnemers verblijven in logeerkamers in het hoofdgebouw en/of de gastenverblijven, in totaal is voorzien in 26 bedden ten behoeve van deelnemers. De bestaande beheerderswoning, de aanbouw achter het hoofdgebouw, de paardenstal en liggende fundering worden gesloopt. In de plaats zijn twee ecologische gastenverblijven (8 bedden), een nieuwe aanbouw met acht logeerkamers (16 bedden) en een atelier/studio gewenst, waarin ook een verblijf voor groepsbegeleider(s) mogelijk is (2 bedden). De bestaande entree bij het hoofdgebouw wordt gewijzigd en door middel van een talud wordt de kelder toegankelijk gemaakt voor onderhoudsmaterieel en opslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0008.jpg"

Impressie hoofdgebouw met souterrain

Op termijn is onder een deel van het hoofdgebouw een souterrain voor lessen en trainingen gewenst. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw op natuurlijke wijze wordt ingepast in het landschap en duurzaam (energieneutraal) wordt gebouwd. De gastenverblijven bieden ruimte om terug te trekken (meditatie en verblijf), terwijl het atelier/studio hoofdzakelijk in gebruik is voor activiteiten van groepen. Het hoofdgebouw blijft de centrale plek voor samenkomen, eten en verblijf. De ontwikkeling faciliteert een specifieke doelgroep, waarbij de initiatiefnemers een centrale rol als gastheer vervullen. Er is sprake van constante bewoning in het hoofdgebouw, waarmee tevens in het beheer van het complex is voorzien. Beoogd is een modern klooster of met andere woorden ruimte voor zingeving: “Herberg De Dieken” (http://www.dedieken.nl).

2.4 Ruimtelijke opzet

De ruimtelijke inrichting gaat sterk uit van de bestaande kwaliteiten van het plangebied. Deze kwaliteiten bestaan uit de sterke omranding door de omliggende bospercelen, de bestaande beeldbepalende bomen en boomgroepen, het hoogteverschil en de aanwezige open ruimten. Om deze waarden goed tot uiting te brengen is gekozen voor een eenvoudige landschappelijke opzet en heldere ruimtelijke keuzes. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan dat als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen.

De nieuwe bebouwing is zo veel mogelijk gesitueerd op de plek van de bestaande oude bebouwing. Hierdoor vindt er zo weinig mogelijk verstoring plaats van flora en fauna en zijn de sterke zichtlijnen vanuit het hoofdgebouw over het plangebied geborgd. Het gedeelte van het perceel aan de oostkant van het hoofdgebouw heeft een functioneel karakter in het kader van logistiek/verkeersruimte vanuit het hoofdgebouw, parkeren van bewoners en de plek voor de bestaande tuin. Ten opzichte van het oorspronkelijke gebruiksoppervlak voor horeca, wordt de functionele ruimte voor deze ontwikkeling beperkt tot circa 4.563 m2. Dit betekent een vergroting van de gronden voor bos met circa 1.983 m2.

Het plan voorziet in de sloop van circa 311 m2 bebouwing en nieuwbouw van circa 704 m2. In de nieuwe situatie is sprake van totaal circa 880 m2 bebouwing. In de volgende afbeelding is een schematische weergave van de beoogde verkleining van het gebruiksoppervlak (blauwgrijze lijn) en de te slopen/nieuw te bouwen bebouwing (respectievelijk rood/oranje en groen) gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0009.jpg"

Schematische weergave bebouwing


De westkant van het plangebied heeft een landschappelijk karakter dat zoveel mogelijk aansluit bij de bestaande waarden en waar rust en ruimte centraal staat. Om het hoogteverschil beleefbaar te houden respecteert het ontwerp hier de openheid. Het landschap maakt de gewenste functionele scheiding goed mogelijk. Direct ten westen van de grote monumentale beuk worden twee energie-neutrale gastenverblijven (passief huis principe) in de bosrand gesitueerd. De gastenverblijven hebben uitzicht over de natuurlijke zwemvijver met een ecologische doelstelling (doelsoort Kamsalamander). Achter het hoofdgebouw komt op de locatie van de bestaande paardenstal het atelier. Ook dit gebouw is energie-neutraal en volgens dezelfde principes ontworpen. Beide gebouwen zijn in de helling van het terrein opgenomen en open gemaakt naar de uitzichtkant. Het dak is begroeid met diverse beplanting en gaat geheel op in het terrein, vanaf de achterzijde/bestaande wandelpad zijn deze gebouwen niet zichtbaar.

De aanbouw van het hoofdgebouw wordt vervangen door een vergelijkbaar volume met daarin een aantal logeerkamers. Dit gebouw volgt de bestaande architectuur van het hoofdgebouw, maar heeft een platte afdekking (dubbele lessenaar met verlaagde nok) met sedumbegroeiing. Vanuit de gewenste versterking van ecologische waarden worden bestaande en nieuwe gebouwen uitgerust met voorzieningen voor diverse diersoorten zoals vogels en vleermuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0010.jpg"

Impressie ecologische gastenverblijven en natuurlijke zwemvijver

De parkeervoorziening is gesitueerd op de locatie van de bestaande beheerderswoning en biedt plek voor circa acht parkeerplaatsen (zie paragraaf 4.3.3). Qua beleving is het een open plek in het bos, aan het oog ontrokken door een omzoming van bosaanplant. De bestaande parkeerplaats wordt omgevormd naar bos. Ook het talud met entree naar de kelder is half verdiept en aan de zijkanten aan het oog onttrokken door een natuurlijke begroeiing op een wal. Het is hier mogelijk om inpandig twee auto's te stallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0011.jpg"

Impressie landschappelijke inrichting

Het gehele terrein wordt landschappelijk ingepast, waarbij zoveel mogelijk de bestaande beplanting wordt gehandhaafd. De randen van het plangebied bestaan grotendeels uit open bosranden die worden versterkt. Bij de gastenverblijven en de hoofdentree wordt een meer gesloten bosrand ontwikkeld, om de zichtbaarheid te beperken en de biodiversiteit te versterken. De beplantingskeuze en inplanting is vastgelegd in een beplantingsplan dat onderdeel is van het beeldkwaliteitsplan.

2.5 Beeldkwaliteitsplan

Vanwege de bijzondere situatie en de omvang van de ontwikkeling wil de gemeente de ruimtelijke randvoorwaarden voor deze ontwikkeling goed vastleggen. De regels behorende dit bestemmingsplan voorzien daar deels in, ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit is in overleg met initiatiefnemers een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan vult het bestemmingsplan waar nodig aan en vormt uiteindelijk ook het beoordelingskader van de gemeentelijke welstandscommissie. Na vaststelling, als verlengde van de welstandsnota, vervangt dit document dan ook de gemeentelijk welstandsnota voor deze specifieke ontwikkeling.

 

Concreet regelt het bestemmingsplan de maximale massa (bebouwd oppervlak en bouwhoogte) en regels omtrent gebruik. Ook worden middels het bestemmingsplan regels gesteld voor de bescherming van natuurwaarden. Het beeldkwaliteitsplan regelt aspecten zoals de inrichting van de buitenruimte, architectuur, materiaalgebruik en er worden nadere eisen gesteld aan de opbouw van de massa. In het beeldkwaliteitsplan is tevens een beplantingsplan opgenomen, dat als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De twee documenten vormen het gezamenlijk ontwikkelingskader.

 

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Voor het gebied zijn meerdere beleidsdocumenten van toepassing. Op rijksniveau betreft het de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op provinciaal niveau betreft het de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel die sinds 2009 alle andere provinciale beleidsonderdelen heeft vervangen. Op gemeentelijk niveau is het Landschapsontwikkelingsplan het belangrijkste beleid dat uitspraken doet over de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast is er een gemeentelijke structuurvisie en een beleidsplan recreatie en toerisme.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Voor toepassing van de ladder is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu een 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' opgesteld. Voor een verdere uitleg wordt naar die handreiking verwezen.

3.2.2 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Onderhavig plan voorziet in een ontwikkeling ten behoeve een verblijfsrecreatieve functie in het buitengebied van Holten. Uit jurisprudentie (201308656/1/R2) komt naar voren dat de ontwikkeling van enkele gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatie niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Ten aanzien van de woonfunctie komt uit diverse jurisprudentie naar voren dat pas sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij de ontwikkeling van meer dan 10 woningen. Een verantwoording in het kader van de ladder duurzame verstedelijking kan om die reden achterwege blijven.

In het kader van goede ruimtelijke ordening kan worden opgemerkt dat de ladder naast het voorkomen van overprogrammering toeziet op zorgvuldig ruimtegebruik. Met de voorgestane functieverandering neemt het ruimtebeslag af en is sprake van een (planologische) verbetering van de leefbaarheid. Immers de horecafunctie met bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden wijzigt naar een (in de regio) nieuwe vorm van verblijfsrecreatie die juist gewenst is in het buitengebied, gezien de directe relatie van de nieuwe functie met de omgevingskwaliteit.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in diverse plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel van 1 juli 2009. Op 3 juli 2013 hebben Provinciale Staten de actualisatie van dit plan vastgesteld en dat is op 1 september 2013 in werking getreden. In de actualisatie is onder meer de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgelegd.

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie behandelt de provinciale belangen en het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie vormen "duurzaamheid" en "ruimtelijke kwaliteit" de rode draad:

  • Duurzame ontwikkeling (duurzaamheid) voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien;
  • Ruimtelijke kwaliteit is de goede functie op de goede plek op de goede manier ingepast in de omgeving.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s: dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

Eén van de instrumenten om het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening van 1 juli 2009 (geactualiseerd 3 juli 2013). De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gegeven op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, water en bodem. Het zijn algemene regels, onder andere voor gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen.

3.3.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De Groene omgeving is het grondgebied buiten steden, dorpen en hoofdinfrastructuur. De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ (KGO) ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab’s, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar. Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving.

De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de 'Catalogus Gebiedskenmerken'. Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd. Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd.

3.3.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. In onderstaande afbeelding is dit schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0012.png"

3.3.5 Toetsing aan het provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan het hiervoor beschreven beleid. Ten eerste is bepaald in hoeverre de richtlijn KGO van toepassing is. Vervolgens wordt het plan getoetst aan het uitvoeringsmodel.

3.3.5.1 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

In de Omgevingsvisie en -verordening worden een aantal categorieën genoemd die onder het toepassingsbereik van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving vallen. Het gaat dan bijvoorbeeld om nieuwe agrarische bedrijfspercelen, woningen, landgoederen en recreatieve complexen. Maar ook uitbreiding van bestaande functies zijn mogelijk onder de voorwaarden van de kwaliteitsimpuls. Bovendien is er ruimte voor maatwerk (door gemeenten).

Om te bepalen hoe groot de investering in ruimtelijke kwaliteit moet zijn, heeft de gemeente aanvullend beleid op de Kadernota Landelijk Gebied opgesteld: Ruimtelijke Ontwikkelingen in het Buitengebied (zie paragraaf 3.4.3). Tezamen met de Omgevingsvisie geeft dit voldoende handvatten om te beoordelen of een ontwikkeling wenselijk en mogelijk is. Onderstaand schema geeft aan wanneer KGO kan worden toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0013.jpg"

Stroomschema provincie toepassing KGO

De richtlijn heeft betrekking op nieuwe functies en grootschalige uitbreidingen in het buitengebied, waarbij eenvoudig gezegd de meerwaarde die ontstaat met het initiatief (gedeeltelijk) moet worden geinvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit.

Hoewel feitelijk met de nieuwe functie de bebouwing toeneemt voorziet het plan juist in een planologische beperking van de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden (horeca). Dit is een belangrijk bijdrage in de realisatie van ruimtelijke kwaliteit, immers de toekomstwaarde van het gebied wordt vergroot. Gesteld kan worden dat de meerwaarde volledig geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit. Er is sprake van een goede balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en investeringen in de groene omgeving.

De beoogde ontwikkeling is een relatief kleinschalige ontwikkeling waarmee een goede ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd. Een extra investering in de kwaliteit van de omgeving is niet nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter eerst te worden bepaald of het plan beantwoordt aan het provinciaal beleid. Een belangrijke voorwaarde is de afweging in het kader van de EHS. In de volgende paragrafen is aangetoond dat het plan in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

3.3.5.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Generieke beleidskeuzes

In de Omgevingsverordening zijn de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.4) en ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.5, lid 1) vastgelegd. Ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur is met name artikel 2.7.3 van belang.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een variant op de SER-ladder voor ontwikkelingen in de groene omgeving. In paragraaf 3.2.2 is al geconstateerd dat met voorliggend plan sprake is van een planologische verbetering, de nieuwe functie past goed op deze locatie en voorziet in een kwalitatieve verbetering van de aanwezige bebouwing en haar omgeving. Weliswaar wijzigt het erf en is vanuit de nieuwe functie behoefte aan een functionele scheiding, netto is sprake van een toename van grondgebruik ten behoeve van bos(landschap). De bestaande bebouwing wordt volledig herbenut, maar is niet voldoende om de nieuwe functie te huisvesten. De vervangende nieuwbouw betekent een kwalitatieve verbetering en een betere aansluiting op de natuurlijke omgeving. Een nadere combinatie van functies is, ook weer vanwege de gewenste functionele scheiding, niet mogelijk. Samengevat voldoet het plan aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

De beoogde ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast en de ruimtelijke kwaliteit ten aanzien van bebouwing en de ruimtelijke inrichting is vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan. De gebiedskenmerken vormen de basis voor het landschappelijk ontwerp.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ligt grotendeels in de Ecologische Hoofdstructuur: bestaande natuur en zeer kwetsbaar gebied. Alleen het hoofdgebouw en de gronden in de directe omgeving zijn geen onderdeel van de EHS, zie onderstaande afbeelding waarop de EHS groen is aangeduid. In artikel 2.7.3 van de omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen in deze gebieden geen activiteiten mogelijk mogen maken, die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0014.jpg"

Uitsnede provinciale kaart EHS 

In artikel 2.7.4 lid 4 van de omgevingsverordening is bepaald dat de gemeenteraad bevoegd is om bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor relatief kleinschalige ontwikkelingen binnen de EHS af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7.3 mits is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

  • a. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast,
  • b. per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, of een vergroting van de oppervlakte van de EHS,
  • c. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties.

Er is sprake van een significante aantasting van de EHS, immers het areaal neemt af met de realisatie van de gastenverblijven die de EHS geprojecteerd zijn. In het kader van dit plan is een integrale beoordeling door middel van een natuurtoets uitgevoerd. In paragraaf 4.3.2 zijn het resultaat en de bijbehorende maatregelen opgenomen, welke uitgangspunt zijn voor de planvorming.

De gastenverblijven worden verdiept in het landschap gerealiseerd en de bouw en het gebruik zijn gebaseerd op vooruitstrevende principes van duurzaamheid. De poel biedt mogelijkheden voor natuurontwikkeling en wordt volgens een specifiek doeltype (kamsalamander) gerealiseerd. Met het beoogde gebruik kan verstoring plaatsvinden, maar dit is beperkt en wordt gecompenseerd door het specifiek bestemmen van de ruimte en het vastleggen van compenserende maatregelen door middel van een uitvoeringsverplichting in de regels behorende bij dit bestemmingsplan. Per saldo wordt daarmee een versterking van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden gerealiseerd, concreet worden de gronden ten behoeve van boslandschap met bijna 2.000 m2 vergroot. De locatie is uniek en het voorgestane gebruik sluit hier goed op aan. Tot op zekere hoogte kunnen de beoogde activiteiten elders worden gerealiseerd, maar juist vanwege de ligging in de natuur is gekozen voor deze locatie. Er is sprake van een duidelijke meerwaarde om tot een succesvolle ontwikkeling van het het retraitehuis te komen. Soortgelijke situaties in de regio zijn redelijkerwijs niet direct voorhanden.

Samengevat is de nieuwe verblijfsrecreatieve functie niet in overeenstemming met de doelstellingen van de EHS, maar is geconstateerd dat de aantasting beperkt is en per saldo sprake is van een versterking van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden in het gebied. Met het vastleggen van de gewenste ruimtelijke kwaliteit in dit bestemmingsplan is de uitvoering in voldoende mate verzekerd.

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief "Zone ondernemen met natuur en water - Bestaande natuur" en "Zone buitengebied veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap". In onderstaande afbeelding is dit respectievelijk in groen en geel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0015.jpg"

Uitsnede omgevingsvisiekaart ontwikkelingsperspectieven

Zone ondernemen met natuur en water - Bestaande natuur

In deze gebieden is ruimte voor ontwikkeling van natuur in de vorm van EHS, Natura 2000 en gerealiseerde ecologische verbindingszones. Het betreffen gebieden met hoge natuurwaarden die (opnieuw) in een onderling verband gebracht zijn. Ontwikkelingen in de EHS zijn primair gericht op behoud, bescherming en versterking van de biodiversiteit, op versterking van de gebiedseigen landschapskenmerken en op kwaliteitsverbetering van het watersysteem van bron tot monding, waaronder beken, waterlopen, bronnen en vennen. Deze ontwikkelingen moeten bijdragen aan een vitaal en samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en landschapskwaliteit en aan de realisatie van de internationale verplichtingen voor Natura 2000-gebieden.

Dit ontwikkelingsperspectief hangt samen met de begrenzing van de EHS. Voor het deel van het plan dat wordt gerealiseerd in deze zone wordt verwezen naar de toetsing aan de EHS onder "Generieke beleidskeuzes".

Zone buitengebied veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap

Gebieden, aangewezen als “mixlandschap” zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschap in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

De specifieke vorm van verblijfsrecreatie in combinatie met een woonfunctie past binnen het 'mixlandschap'. De herontwikkeling met de bijbehorende inrichtingsmaatregelen versterken de aanwezige ruimtelijke kwaliteit en belemmeren de omliggende functies niet.

Gebiedskenmerken

Om de grote diversiteit aan landschappen binnen de provincie Overijssel te behouden en versterken hanteert de provincie vier 'lagen' waarin het provinciaal belang van alle gebiedstypen en kenmerken duidelijk wordt. Daarbij wordt de provinciale ambitie en sturingsmethode gevoegd. De provincie onderscheid 4 lagen:

  • Natuurlijke laag (alles wat zich in en op de bodem bevindt);
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik in inrichting van de bodem);
  • Stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
  • Lust & Leisurelaag (beleving, toerisme, cultuur- historie en landgoederen).

In het kader van de gebiedskenmerken zijn voor het plangebied drie lagen relevant: de natuurlijke laag, de laag agrarisch cultuurlandschap en de lust & leisurelaag.

Natuurlijke laag: Stuwwallen

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie voor dit gebiedstype is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken.

De hoogteverschillen zijn ter plaatse duidelijk waarneembaar. Dit plan draagt bij aan het zichtbaar en beleefbaar van de hoogteverschillen door de bestaande zichtlijnen te behouden en als uitgangspunt te nemen in de landschappelijke inrichting.

Agrarisch cultuurlandschap: jong heide ontginningslandschap

Vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens zijn veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Voorliggend plan voorziet in verantwoorde landschappelijke inpassing, op basis waarvan de wezenlijke kenmerken van het gebied worden versterkt.

Lust & leisurelaag: donkerte

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

Gezien het vervallen van de planologische mogelijkheid voor horeca en dat in de nieuwe functie onnodig gebruik van kunstlicht zoveel mogelijk wordt vermeden, levert dit plan een bijdrage op het aspect 'donkerte'.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2010 - 2020

Gemeente Rijssen-Holten heeft in 2012 een structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente opgesteld. Beleidsdoelen uit deze structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen of in beheersplannen. Het doel van de structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking en veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit vormen de rode draad in deze structuurvisie. Kerngedachte is dat duurzaamheid concreet wordt in een gebied door verschillende kwaliteiten te verenigen, op een zondanige manier dat ze elkaar versterken. De kwaliteiten waar het om gaat zijn in ieder geval ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit, sociale kwaliteit en economische kwaliteit. In de structuurvisie spelen vooral de aspecten ruimtelijke kwaliteit en economische kwaliteit een belangrijke rol. De structuurvisie is vooral ruimtelijk van aard, waaraan de projectenprogramma's invulling geven.

Gemeente Rijssen-Holten heeft ambities om op basis van ruimtelijk kwaliteit de duurzaamheid van haar gemeente op een hoger peil te brengen. De gemeente heeft de laatste decennia haar basis programmatisch op orde gekregen. Woongebieden, werkgebieden, zorgvoorzieningen en recreatief-toeristische voorzieningen werden goed benut. De structuurvisie is opgebouwd uit verschillende thema's: strategische visie, wonen, werken, verkeer, landelijk gebied groen en water, centra, recreatie toerisme en cultuur en externe veiligheid.

Eén van de thema's die beschreven staat in de structuurvisie is recreatie, toerisme en cultuur. Uitgangspunten voor de visie in dit thema zijn:

  • verbeteren van het toeristische product en daarmee streven naar een toename van de werkgelegenheid (2% extra ten opzichte van autonome groei van 5-6%);
  • het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door plattelandsontwikkelingen en verbetering van de kernen Rijssen en Holten;
  • algehele kwalitatieve verbetering van de bestaande publieke en private recreatievoorzieningen;
  • uitbreiding van vastgoed en gebruiksmogelijkheden van de (recreatie-) terreinen verbetert de kwaliteit;
  • Dijkerhoek toeristisch-recreatief op de kaart zetten om zo ook toerisme een goede bron van werkgelegenheid te laten zijn.

De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage aan de doelstellingen van de structuurvisie. De bijzondere vorm van verblijfsrecreatie betekent een verbreding van het aanbod; brengt een economische impuls en vergroot de eigen economische kracht van de gemeente. De ontwikkeling dient ook een maatschappelijk belang; namelijk het versterken van verblijfsrecreatie, vergroten van economische activiteiten in het buitengebied en een verduurzaming van de inrichting van het gebied. Het plan streeft naar een hoge kwaliteit van landschappelijke- en natuurlijke waarden, waarmee ook de belevingswaarde van het gebied toeneemt.

Binnen het thema 'recreatie, toerisme en cultuur' wordt een bijdrage geleverd aan verschillende uitgangspunten. Uitvoering van het plan betekent een verbetering van het toeristische product en daarmee (indirect) een toename van werkgelegenheid. De ruimtelijke kwaliteit verbetert door plattelandsontwikkeling en algehele kwalitatieve verbetering van private recreatievoorzieningen.

3.4.2 Beleidsnota "verblijfsrecreatie in het landelijk gebied"

Samen met de 14 gemeenten binnen de Regio Twente is in 2009 een beleidsnota opgesteld over verblijfsrecreatie in het landelijk gebied. Deze nota is als aanbeveling door de Bestuurscommissie Recreatie en Toerisme van de Regio Twente aangeboden aan de Twentse gemeenten.

In de beleidsnota verhoudt de beoogde ontwikkeling zich het beste tot verblijfsrecreatie in de vorm van groepsaccommodaties. Deze vorm is in het beleid omschreven als (een deel van) een gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten medehuishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten. Een kampeerboerderij valt onder het begrip groepsaccommodatie.

Dergelijke ontwikkelingen zijn mogelijk in extensiverings- en verwevingsgebieden en dienen als verblijfsrecreatief bedrijf te worden beoordeeld. Tevens is jaarrond gebruik van de accommodaties mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een afzonderlijke toetsing aan het gemeentelijk en provinciaal ruimtelijk beleid. Het plan is in overeenstemming met genoemde beleidsregel.

3.4.3 Kadernota landelijk gebied

Op 15 december 2011 heeft de gemeenteraad de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Hierin worden de ruimtelijke beleidskaders beschreven welke fungeren als toetsings- en afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn. Op 4 juni 2015 is een aanvullende nota met bijbehorende richtlijn Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) vastgesteld.

De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. De richtlijn KGO is hier een uitwerking van en in paragraaf 3.3.3 is op dit beleid ingegaan. Voor onderhavig plan is de richtlijn KGO niet aan de orde, de ruimtelijke inpassing is conform de gebiedskenmerken uitgevoerd. De vertaling is vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan, dat onderdeel is van dit bestemmingsplan. De gevraagde ruimtelijke kwaliteitsimpuls is daarmee ingevuld.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan

Het landschapsontwikkelingsplan voor de Gemeente Rijssen-Holten van december 2007 bestaat uit drie delen. Het eerste deel gaat in op de gebiedsbeschrijving en kent een beschrijving van de abiotische, biotische en antropogene aspecten van de gemeente Rijssen-Holten en omgeving. Daarnaast wordt relevant beleid van de gemeente benoemd voor zowel de gemeente als de regio’s Salland en Twente. Hoofdstuk 9 van het landschapsontwikkelingsplan gaat in op recreatie. In dit hoofdstuk wordt landelijke bekendheid van de Holterberg onderschreven. De samenkomst van agrarisch cultuurlandschap en bos en natuur op de flank van de Holterberg maakt dat hier veel verblijfsrecreatie aanwezig is. De recreatieve positie en ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is beschreven in de recreatienota. In deze recreatienota wordt de natuurlijke omgeving en de rust en ruimte als belangrijke kwaliteit gekenmerkt. De recreatieve kwaliteiten worden echter nog niet volledig benut. Dit heeft onder andere te maken met de kwaliteit en variatie aan voorzieningen. De naamsbekendheid van weleer heeft een nieuwe impuls nodig. De wens wordt geuit om de kwaliteit van bestaande recreatieve voorzieningen te verhogen.

In deel 2 van het LOP wordt een beschrijving gegeven van de gemeente Rijssen-Holten op het niveau van de regio, de gemeente en 11 deelgebieden. Deel 3 is een projectenbundel en wordt hier niet verder toegelicht. Het plangebied is onderdeel van deelgebied 5 "De Holterberg". Karakteristiek voor dit gebied is het sterke reliëf en de hoge ligging als onderdeel van de stuwwal Sallandse Heuvelrug. Het gebied bestaat voornamelijk uit aangesloten boscomplexen. Naaldbos overheerst en wordt afgewisseld met loofbos en kleine stukjes droge heide. Uitzichten vanaf de hoogste delen op het omringende landschap zijn (in tegenstelling tot het verre verleden) vrijwel niet aanwezig. De natuurwaarden zijn (potentieel) hoog en de Holterberg is onderdeel van de EHS. Behoud en versterken van de natuurfunctie staat centraal. De opgaven voor het landschap zijn:

  • vergroting van biodiversiteit door omvorming van naaldbos naar loofbos;
  • bestaande heidegebieden vergroten;
  • versterken van de recreatieve relatie Holten - Holterberg;
  • het creëren of herstellen van zichtlijnen naar het omringende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0016.jpg"

Uitsnede visiekaart LOP

Voor de beoogde ontwikkeling is een landschapplan gerealiseerd, waarin de opgaven uit het LOP een basis vormen. In dat plan is een ruimtelijke analyse van het gebied gemaakt en zijn uitgangspunten voor planvorming geformuleerd. Deze zijn vertaald in het beeldkwaliteitsplan behorend bij dit bestemmingsplan.

3.4.5 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Uit het voorgaande blijkt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de doelstellingen en ambities van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingstoets

4.1 Inleiding

Om conflictsituaties te voorkomen, dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk zal achtereenvolgens ingegaan worden op de volgende milieu-aspecten: Bedrijven en milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit, Externe veiligheid, Vormvrije m.e.r.-beoordeling en de volgende omgevingsaspecten: Cultuurhistorie en archeologie, Flora en fauna, Verkeer.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen de beoogde functie en omliggende functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor.

Hinderaspecten kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Bijvoorbeeld voor het aspect geur geldt in principe de toetsing aan de Wet geurhinder en veeh

ouderij, zie paragraaf 4.2.2.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Holten. Op basis van de VNG-publicatie is voor de beoogde functie aangesloten op de categorie "hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra" (SBI-2008 5510). De hierbij behorende richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar zijn respectievelijk 10 m, 0 m, 10 m en 10 m. De dichtsbijzijnde woning bevindt zich op een grotere afstand dan 10 m van de bestemmingsgrens.

Vanuit het oogpunt van milieuzonering is er geen zodanige hinder naar bestaande functies in de omgeving, dat sprake is van een onacceptabele invloed op een goed woon- en leefklimaat. Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.2.2 Geur

In het kader van dit bestemmingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom de geurbelasting niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Aan de hand van de Wgv is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Het plan voorziet in wezen niet in een zodanige wijziging van de inrichting dan wel het toevoegen van een gevoelige functie, dat sprake is van een gewijzigde situatie in het kader van de Wgv. In de omgeving zijn op meer dan 300 m wel agrarische bestemmingen aanwezig (en intensieve veehouderijen op meer dan 700 m), maar de beoogde ontwikkeling belemmert de agrarische bedrijfsvoering van deze bedrijven niet. Omgekeerd is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Er zijn vanuit het aspect geur geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.2.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Het plan voorziet niet in het toevoegen van woningen. In de zin van de Wgh is recreatief verblijf weliswaar geen geluidgevoelige bestemming, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening verdienen zij wel enige bescherming. In de nabijheid van het plangebied ligt de Helhuizerweg, een verharde weg waar een maximale snelheid van 60 km/u geldt. De nieuw te bouwen gastenverblijven liggen op circa 190 m van deze weg en in de geluidszone van deze weg (250 m). Voor nieuwe geluidgevoelige objecten is dan in principe akoestisch onderzoek nodig.

Aannemelijk is echter dat de gevelbelasting als gevolg van deze weg, gezien de afstand tot deze weg, het relatief rustige verkeer en de verdiepte aanleg in het landschap, de voorkeurswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai niet zal overschrijden. Een akoestisch onderzoek naar de gevolgen van wegverkeer is in het kader van dit plan niet noodzakelijk. Het aspect geluid is geen belemmering voor uitvoering van dit plan.

4.2.4 Licht

Verlichting kan voor de omgeving (mens en dier) hinder veroorzaken. In de Wet milieubeheer (Wm) wordt onder de gevolgen voor het milieu ook verstaan, de gevolgen voor het fysieke milieu gezien vanuit het belang van de bescherming van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden. De Wm heeft dus ook de bescherming van de duisternis en het donkere landschap tot doel.

In het Activiteitenbesluit wordt lichthinder en de bescherming van het donkere landschap grotendeels gereguleerd op grond van de zorgplicht. Specifieke voorschriften zijn er alleen voor tuinbouwkassen en sportterreinen. Onder de zorgplicht valt eveneens het beschermen van de duisternis en het donkere landschap in door het bevoegd gezag aangewezen gebieden. Hoewel er voor een ruimtelijk plan geen meet- of onderzoeksverplichting geldt, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel een beoordeling op basis van de zorgplicht uitgevoerd.

Het plangebied ligt in een door de provincie aangewezen donkertegebied. Hierbij zijn geen eisen gesteld ten aanzien van de bescherming van de duisternis of het donkertelandschap. Op basis van de zorgplicht is het gewenst maatregelen of voorzieningen te treffen ter bescherming van de duisternis en het donkere landschap. Afgezien van selectieve verlichting met een neerwaartse uitstraling bij tuinpaden en bebouwing, wordt geen gebruik gemaakt van kunstlicht op het terrein. Het is niet noodzakelijk om voor het aspect licht een juridische regeling in dit bestemmingsplan op te nemen.

4.2.5 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.

In het plangebied is in januari 2016 door Van der Poel Milieu Advies B.V. een verkennend bodemonderzoek NEN5725/NEN5740 uitgevoerd. Bijlage 1 bevat het bijbehorende rapport met kenmerk 2016.003. Het uitgangspunt op basis van het vooronderzoek is 'onverdacht', deze is niet juist gebleken omdat licht verhoogde gehalte aan PCB-, minerale olie- en PAK in de bovengrond is gevonden. Deze waarden zijn echter niet zodanig dat vervolgonderzoek nodig is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is de bodem geschikt voor de beoogde ontwikkeling. Grondwateronderzoek is achterwege gebleven omdat het zich op meer dan 5,0 meter diepte bevindt.

Het aspect bodem vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan. Hierbij is opgemerkt dat op basis van de indicatieve toetsing en in het kader van het Besluit bodembescherming de grond niet onbeperkt mag worden hergebruikt en zondermeer in het grondverkeer mag worden gebracht. Vrijkomende grond dient op de locatie te worden toegepast.

4.2.6 Luchtkwaliteit

De Wet milieubeheer biedt het kader bij planontwikkeling om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Het plan is niet aan te merken als een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met de beoogde ontwikkeling zal de verkeersaantrekkende werking licht toenemen, maar zal zeker niet vergelijkbaar zijn met een verslechtering van 3% (ter vergelijking bij woningbouw geldt tot maximaal 1.500 woningen een NIBM bijdrage). Ook in toekomstige jaren zal dit niet het geval zijn, omdat de luchtkwaliteit zal verbeteren als gevolg van bronmaatregelen zoals schonere motoren.

Het onderhavige plan is aan te merken als een project dat ‘niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.2.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

In het externe veiligheidsplan van de gemeente Rijssen-Holten is het veiligheidsbeleid van de gemeente in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0017.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html)

Aan hand van de Risicokaart Nederland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Op bovenstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hieruit komt naar voren dat zich in de omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen bevinden. Een verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Nader onderzoek voor externe veiligheid is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.


De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Toetsing

In het plangebied wordt verblijfsrecreatie mogelijk gemaakt. Het initiatief ligt in de EHS, dat is aangeduid als gevoelig gebied zoals bedoeld in het Besluit mer. De activiteit blijft onder de drempelwaarde uit het besluit, welke voor soortgelijke activiteiten uitgaat van een oppervlakte van 10 hectare (categorie D10). Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing. Op basis van de criteria uit de Europese richtlijn kan de volgende tabel worden opgesteld.

Criteria Europese richtlijn   Beschrijving mogelijke effecten   m.e.r. procedure noodzakelijk?  
Kenmerken van de projecten  
De omvang van het project   Het project betreft een kleinschalige ontwikkeling van ongeveer 0,4 ha ten behoeve van verblijfsrecreatie en wonen. Onderdeel van het plan is een versterking van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden.   Nee  
Cumulatie met andere projecten   In de omgeving van het plangebied en langs de ontsluitende wegenstructuur zijn geen grootschalige ontwikkelingen die kunnen leiden tot een stapeling van milieueffecten.   Nee  
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen   Voor de bouw en het gebruik van gebouwen worden natuurlijke hulpbronnen als hout en steen gebruikt. Grondstoffen die niet bijzonder schaars zijn, waarbij het uitgangspunt is op duurzame wijze verkregen. Er is geen sprake van een onevenredig gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de gebruiker streeft naar energie-neutraliteit.   Nee  
Productie van afvalstoffen   Bij de bouw en het gebruik van het plangebied komen geen schadelijke afvalstoffen vrij.   Nee  
Verontreiniging en hinder   Het gebruik van het plangebied leidt niet tot onevenredige hinder voor omliggende functies, zoals blijkt uit de toets op diverse milieu- en omgevingsaspecten in hoofdstuk 4.   Nee  
Risico van ongevallen   De realisatie van het plangebied neemt geen externe veiligheidsrisico's met zich mee. Omdat de omliggende wegenstructuur voldoende restcapaciteit heeft, is er geen onevenredige toename van verkeersongevallen te verwachten.   Nee  
Plaats van de objecten  
Het bestaande grondgebruik   Het plangebied is momenteel in gebruik ten behoeve van verblijfsrecreatie. Met het omzetten van het grondgebruik gaan geen belangrijke waarden verloren.   Nee  
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Op basis van de natuurtoets uit paragraaf 4.3.2 is geconcludeerd dat de negatieve effecten op omliggende gebieden met grotere natuurwaarden nihil is.   Nee  
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu   Natuurwaarden op en rond het plangebied worden beperkt beïnvloed. De planologische wijziging met beoogde versterking van de aanwezige waarden betekent per saldo een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.   Nee  
Kenmerken van het potentiële effect  
Het bereik van het effect   In het plangebied zijn geen activiteiten voorzien met een groot effectbereik. Het gaat om activiteiten met een hinderuitstraling van maximaal tien meter.

Verkeerseffecten zijn relatief beperkt en kunnen goed worden verwerkt op het eigen terrein en de ontsluitende wegenstructuur.  
Nee  
Het grensoverschrijdende karakter van het effect   Van grensoverschrijdende milieueffecten is geen sprake.   Nee  
De waarschijnlijkheid van het effect   Er is geen sprake van (beperkte) (hinder)uitstraling. Grootschalige effecten zijn niet aan de orde.   Nee  
De duur, de frequentie en de onomkeerbaarheid van effecten   Mogelijk effecten zijn omkeerbaar en kunnen ook worden ingeperkt als dat nodig is.   Nee  

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling met in achtneming van bijlage III Europese richtlijn m.e.r. is gebleken dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden, zodanig dat een m.e.r.-plicht met bijbehorende procedure ontstaat. Dit blijkt ook uit de toets op diverse milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk.

4.3 Omgevingsaspecten

4.3.1 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in hoofdstuk 2 aan bod gekomen, in het plangebied zijn geen bouwkundige monumenten aanwezig.

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. In de Wamz is geregeld dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Voor het gemeentelijk grondgebied is een archeologische inventarisatie uitgevoerd. Op basis van deze archeologische inventarisatie is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op deze kaart staan naast de bekende archeologische waarden, ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0018.jpg"

Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, gemeente Rijssen-Holten

Op bovenstaande afbeelding is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven, het plangebied is rood omcirkeld. Het plangebied ligt in een zone met een 'lage archeologische verwachtingswaarde'. De kans op het aantreffen van archeologische resten is hier relatief klein. Vanwege de lage trefkans wordt geen archeologisch onderzoek geëist.

De nieuwbouw is goeddeels gesitueerd op plaatsen waar thans bebouwing of fundering aanwezig is. De oorspronkelijke bodem is niet meer intact en eventuele archeologische (behoudenswaardige) resten zijn op deze locaties vermoedelijk niet meer aanwezig. Uitvoering van het plan leidt niet tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

De meldingsplicht bij Onze minister, namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, van een zaak die in het plangebied wordt aangetroffen en waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het een archeologische vondst betreft, blijft van kracht (Monumentenwet 1988, artikel 53, lid 1).

4.3.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet (Nbw) in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het samenhangend netwerk van natuurgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel het veiligstellen van ecosystemen met de daarbij behorende soorten. Voor de bos- en natuurgebieden buiten het Natura 2000 gebied is het streefbeeld het instandhouding en ontwikkelen van gevarieerde bossen welke plaats bieden aan tal van bossoorten maar ook aan recreatief medegebruik (genieten van de natuur). De EHS is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in de provinciale omgevingsvisie uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Voor dit plan is op 14 november 2014 door Van der Poel Milieu Advies B.V. een natuurtoets (quickscan) uitgevoerd. Bijlage 2 bevat het bijbehorende rapport met nummer 2014.386. Op basis van de natuurtoets is inzichtelijk of het plan invloed heeft op het Natura 2000 gebied, de EHS en of een vergunning noodzakelijk is. De ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000 gebied 'de Sallandse Heuvelrug' en de EHS is in onderstaande afbeelding, respectievelijk 'rood' en 'groen' weergegeven. Het plangebied grenst ten noorden direct aan het Natura 2000 gebied en ligt deels in de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2015003-0301_0019.jpg"

Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx

De aard van de ingreep is de bouw van gastenverblijven, een atelier en de aanleg van een natuurlijke poel. De omvang van deze ingreep is in dit kader beperkt, na realisatie is enige verstoring mogelijk van gasten. Gezien het beoogd gebruik en de planologische vastlegging daarvan, zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de soorten en leefgebieden waarvoor de Sallandse Heuvelrug is aangewezen en komen de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen niet in het geding.

Per 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS heeft tot doel de hoeveelheid stikstof in de natuur te verminderen. In de PAS is depositieruimte beschikbaar voor de groei van bestaande activiteiten en nieuwe economische ontwikkelingen. In onderhavig geval zou mogelijk sprake kunnen zijn van externe werking door een toename van stikstofemissie van auto’s van komende en gaande bezoekers. Gelet op de geringe schaal van de toekomstige activiteiten (en dat in wezen sprake is van een planologische verbetering) betreft het een autonome ontwikkeling en is in het kader van de PAS geen toestemming danwel een Nbw-vergunning noodzakelijk.


De beoogde ontwikkeling is deels in de EHS geprojecteerd, het gaat dan met name om de westelijk gesitueerd gastenverblijven en de natuurlijke zwemvijver. Op deze locatie is thans een fundering aanwezig en de bodem bestaat uit kale bosgrond en zijn geen bijzondere natuurwaarden aanwezig. Uit de quickscan komt naar voren dat er geen direct negatief effect zal zijn op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Uitgangspunt in de planvorming is dat het oppervlak aan EHS tenminste gelijk blijft, voorliggend plan voorziet in een planologische verruiming van de bosbestemming met circa 2.000 m2. Hoewel verstoring door licht en geluid mogelijk is, is onnodige verstoring eenvoudig te voorkomen (zorgplicht). Daarnaast is met de landschappelijke inrichting een grotere variatie en diversiteit beoogd. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is tevens een uitvoeringsverplichting opgenomen om te komen tot een versterking van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Uit de quickscan komt naar voren dat in het plangebied geen streng of strikt beschermde soorten of voortplantings-, verblijfs- of groeiplaatsen aanwezig zijn. Op basis van het resultaat van de natuurtoets is voor aanvang van de werkzaamheden niet noodzakelijk om een ontheffing aan te vragen voor de algemene en de strikt beschermde soorten.

Het aspect ecologie is geen belemmering voor uitvoering van dit plan. Een vergunning in het kader van
de Nbw of een ontheffing in het kader van de Flora en Faunawet is niet nodig. Te allen tijde geldt de zorgplicht vanuit de Flora- en Faunawetgeving (Flora en Faunawet, artikel 2, lid 1). Dat houdt onder andere in dat de werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen zullen plaatsvinden.

Het plan biedt zoals gezegd ecologische kansen, naast de voorgestane landschappelijke inpassing zijn in hoofdstuk 7 van de quickscan meer aanbevelingen gegeven.

4.3.3 Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is inzicht in het parkeren en het effect van de ontwikkeling op de verkeerstructuur. Het plan voorziet in acht logeerkamers en drie gastenverblijven (inclusief atelier), in totaal gaat het om 24 slaapplaatsen.

Parkeren

Voor parkeren in het buitengebied geldt het principe dat het op eigen terrein moet worden gerealiseerd. De gemeente heeft in mei 2013 een Nota parkeernormen vastgesteld. Voor de beoogde functie zijn hierin geen specifieke kengetallen opgenomen, maar onder de hoofdfunctie "Horeca en verblijfsrecreatie" is voor onderhavig plan aangesloten op de norm voor "hotel". Voor deze functie geldt in het buitengebied per 10 kamers (20 bedden) een norm van 7,4 parkeerplaatsen. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt een norm van 2,4 parkeerplaatsen.

Op basis van de gegeven norm zijn voor bezoekers (7,4*1,2) 9 parkeerplaatsen nodig. Het plan voorziet in een parkeerterrein voor maximaal acht voertuigen. Dit is lager dan de gegeven norm, maar wenselijk om 'verblikking' in het terrein tot een minimum te beperken. Naast een zorgvuldige landschappelijke inpassing voeren initiatiefnemers een actief beleid om gezamenlijk te reizen of gebruik te maken van de aanwezige treinverbinding. Omdat telkens sprake is van één activiteit met een duidelijk begin en einde, is de uitvoering van dat beleid goed te coördineren door bijvoorbeeld treinreizigers op te halen en weg te brengen. Het aantal van 8 parkeerplaatsen is acceptabel.

Ten aanzien van de woonfunctie zijn er in de huidige situatie al vier plaatsen in de tuin (voorbij het hoofdgebouw) beschikbaar. In de nieuwe situatie wijzigt dit niet, wel wordt het mogelijk om twee voertuigen inpandig te plaatsen. Daarmee neemt de 'verblikking' af en is een overloop mogelijk indien incidenteel voor een activiteit extra plaatsen nodig zijn. Gelet op de beoogde woonvorm en de gegeven norm is zes plaatsen ten behoeve van wonen ruim voldoende.

Ontsluiting

De entrees van het plangebied blijven ongewijzigd. De toegangsweg is een zandweg met puinverharding en vraagt niet om specifieke maatregelen ter plaatse. Het plangebied is ontsloten op de bestaande wegenstructuur, via de Helhuizerweg naar de Raalterweg en de N332. Het verkeer op de direct aansluitende wegen betreft hoofdzakelijk bestemmingsverkeer en langzaam verkeer (toerisme). In de huidige situatie van verkeersstromen doen zich geen problemen voor, de bestaande infrastructuur bezit voldoende restcapaciteit. Er is geen sprake van een onevenredige toename van verkeersbewegingen, of niet zodanig dat verkeerskundige maatregelen noodzakelijk zijn. Vanuit verkeerskundig oogpunt levert dit plan geen bezwaren op.

4.3.4 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.


Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

De ‘Watervisie Rijssen-Holten’ (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen (Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel). Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is meer uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).

Het plangebied is aangesloten op een vrij verval riolering. Dit systeem is in principe niet bedoeld voor de inzameling van regenwater (RWA), de eigenaar is zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het regenwater dat valt op het eigen terrein. De capaciteit van het systeem is uitgelegd op de afvoer van het huishoudelijke afvalwater vanuit het buitengebied. Aansluiting van de afvoer van verhard oppervlak op de drukriolering is dan ook niet toegestaan. Evenmin mag spoelwater van ontijzeringsinstallaties niet op het riool worden geloosd. Lozing via een zuiverende voorziening, op oppervlaktewater of de bodem van dit water is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder wel toegestaan.

Watertoets

Via http://www.dewatertoets.nl/ is voor dit plan een watertoets uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat de korte procedure van toepassing is. De toename van verhard oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2, waarbij is opgemerkt dat waar verharding noodzakelijk is half-open verharding de voorkeur heeft. Binnen het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want met de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Het waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies, het aspect water belemmert de uitvoering van het plan niet.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsbevoegdheden);
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen:
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd;
  • Wijze van meten:
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in (indien van toepassing):

  • Bestemmingsomschrijving:
    omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels:
    eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, etc.);
  • Afwijken van bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

In paragraaf 5.3 is de bestemming toegelicht en is aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor die bestemming is gekozen.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Op 1 november 2012 is het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen - Holten vastgesteld. Vanuit het oogpunt van methodiek, rechtsgelijkheid en dienstverlening sluit dit bestemmingsplan zo goed mogelijk aan op de systematiek van dat bestemmingsplan. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 Bos

De bestemming "Bos" is bedoeld voor bos en/of dichte beplantingsstroken en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden.

Het plan voorziet in de aanleg van een natuurlijke zwemvijver, dit is opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Ten behoeve van de parkeerplaats is een aanduiding opgenomen.

Landschappelijke inpassing

De gemeente hecht grote waarde aan een goede landschappelijke inpassing van het plangebied. Om die reden is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat met na het in werking treden van dit bestemmingsplan ook de inrichting van het gebied en sloop van overtollige bebouwing wordt gerealiseerd conform het beeldkwaliteitsplan opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

De bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is in beginsel van toepassing omdat sprake is van de mogelijkheid van (nacht)verblijf van groepen mensen die elders hun hoofdverblijf hebben. Deze bestemming voorziet echter in een breed scala van functies, waarvan niet alle passend zijn op deze locatie. Gezien de bijzondere relatie tussen de omgevingskwaliteit en het beoogde gebruik is een functieaanduiding opgenomen: 'specifieke vorm van verblijfsrecreatie - retraite'. Waarbij het geven van trainingen/cursussen en workshops/seminars is inbegrepen. Daarnaast beoogd de bestemming het behoud en versterken van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke kwaliteit.

Ten behoeve van de functie is een hoofdgebouw met logeerkamers, gastenverblijven en een atelier toegestaan. Voor het beheer van het complex is één bedrijfswoning in het hoofdgebouw toegestaan. Het gezamenlijk maximum bebouwd oppervlak is 980 m2 en de het aantal logeerkamers en gastenverblijven is gemaximeerd. Bij het hoofdgebouw is een souterrain/kelder met toegang van buiten mogelijk. Hierbij geldt dat de delen van de constructie die buiten de bovengrondse gevelvlakken liggen meetellen met het bebouwd oppervlak.

Beeldkwaliteitplan

De gemeente hecht voor dit gebied grote waarde aan een goede ruimtelijke kwaliteit. In artikel 3.1.2, lid 2, sub a Bro is bepaald dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Voor dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitplan opgesteld, dat als beleidsregel gelijktijdig met het bestemmingsplan de procedure volgt (zie paragraaf 6.2.1). Het beeldkwaliteitsplan wordt, na vaststelling door de gemeenteraad, daarmee een integraal onderdeel van de welstandsnota. De eisen aan de verschijningsvorm zoals materiaalkeuze en -kleur, gevelgeleding, etc. zijn op deze wijze gewaarborgd. Voor de eisen ten aanzien van de stedenbouwkundige aspecten zoals maatvoering en situering zijn in de regels van dit bestemmingsplan nadere eisen opgenomen.

5.4 Handhaving

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.

Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Rijssen - Holten geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2.2 Inspraak

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Voor het bestemmingsplan is afgezien van het geven van inspraakmogelijkheden door middel van het ter inzage leggen van een voorontwerp. Initiatiefnemers hebben de omwonenden geïnformeerd over het plan en hiervan verslag gedaan aan de gemeente. Hiermee is invulling gegeven aan een zorgvuldige voorbereiding, de gemeente ziet geen aanleiding om alsnog een voorontwerp ter inzage te leggen.

6.2.3 Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.

Het bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro ambtelijk besproken met de provincie Overijssel. De provincie is in principe akkoord met voorgestane ontwikkeling. Een toetsing aan het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3.

Het waterschap Groot Salland heeft op basis van de watertoets een positief advies gegeven, met het plan zijn geen grote waterhuishoudkundige belangen gemoeid. Het resultaat van de uitgevoerde watertoets is opgenomen in paragraaf 4.3.4.

6.2.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ligt gedurende een periode van zes weken ter inzage. In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd mogelijke zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.