| Plan: | Buitengebied Rijssen, uitbreiding Buitenplaats Holten |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPB2020010-0401 |
Aan de Holterstraatweg 186 te Rijssen ligt recreatiebedrijf Buitenplaats Holten. Het betreft een 4-sterren glampingpark liggend aan de voet van de Sallandse Heuvelrug. Momenteel zijn ter plaatse van het recreatiebedrijf 28 stacaravans toegestaan.
Om de huidige toeristische kwaliteit te behouden en te verbeteren, is initiatiefnemer voornemens om het recreatiebedrijf uit te breiden, waarbij de totale oppervlakte gelijk blijft. Concreet gaat het om de realisatie van 47 recreatiewoningen en één groepshuis. Het totaal komt dan op 75 recreatieve eenheden en een groepshuis. Deze worden grotendeels gesitueerd op het noordelijke deel van het recreatiebedrijf, dat nu nog nagenoeg onbebouwd is. Het gehele vernieuwde recreatiebedrijf zal op een landschappelijke wijze worden ingericht. Dit wordt vormgegeven door een landschappelijke inpassing, waarbij het plangebied wordt ingepast in de omgeving.
Het voornemen is niet in overeenstemming met het huidige juridisch-planologische regime, aangezien er nu maximaal 28 stacaravans zijn toegestaan binnen de huidige recreatiebestemming.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting is aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
Buitenplaats Holten ligt in de gemeente Rijssen-Holten. Globaal ligt het recreatiebedrijf tussen de kernen Holten en Rijssen, direct ten zuidoosten van de Sallandse Heuvelrug. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe en ruimere omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
|
| Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Rijssen en Holten en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" (vastgesteld op d.d. 11 januari 2012). Tevens gelden ter plaatse de bestemmingsplannen "Welstandsnota Rijssen-Holten" (vastgesteld op d.d. 31 mei 2012), "Reclamenota gemeente Rijssen-Holten" (vastgesteld op 5 februari 2012) en het "Parapluplan parkeernormen" (vastgesteld op 18 oktober 2018).
In dit geval is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" relevant. Op de andere bestemmingsplannen wordt uitsluitend daar waar relevant ingegaan. Overigens is in dit geval tevens het ontwerp omgevingsplan "Chw omgevingsplan buitengebied Rijssen-Holten" relevant. Het omgevingsplan is nog niet vastgesteld. In overleg met de gemeente Rijssen-Holten is de opzet van het juridische gedeelte van voorliggend bestemmingsplan (regels en verbeelding) reeds ingericht conform het ontwerp omgevingsplan. Op deze wijze is het bestemmingsplan later op eenvoudige wijze in te passen in het gemeentelijk omgevingsplan.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de enkelbestemmingen 'Bos' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Tevens is een deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog'. Het gehele plangebied is voorzien van de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Binnen de recreatieve bestemming ligt ter plaatse van het recreatiebedrijf de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4'. Tevens ligt een klein deel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 3'. Deze aanduiding is feitelijk bedoeld voor naastgelegen recreatief bedrijf, echter de kadastrale grenzen (die in dit geval aangehouden zijn) lopen anders dan de grenzen van deze aanduiding.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende planologische regime weergegeven. Vervolgens wordt ingegaan op de bestemmingen en aanduidingen.
|
| Afbeelding 1.2: Geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Gronden met de bestemming 'Bos' zijn met name bedoeld voor bos en/of dichte beplantingsstroken en het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden.
Gronden met de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' zijn met name bestemd voor recreatie verblijf in recreatiewoningen, stacaravans, trekkershutten en kampeermiddelen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4' zijn 28 stacaravans toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 3' zijn twee bedrijfswoningen en 21 recreatiewoningen toegestaan.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' is opgenomen ter plaatse van de daar verwachtte archeologische waarden. Deze dubbelbestemming beschermd de archeologische waarden.
Tot slot zijn er ten aanzien van de 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' specifieke regels van toepassing binnen bepaalde agrarische bestemmingen en de woonbestemming. Dit geniet in dit geval dan ook geen relevantie.
Aangezien in dit geval het juridische deel van het bestemmingsplan aansluit op het ontwerp omgevingsplan buitengebied Rijssen-Holten wordt tevens in beeld gebracht welke functies op basis van het (concept) omgevingsplan in het plangebied gelden. Op basis van dit plan gelden de volgende functies:
Algemene regels:
Basisfunctielaag:
Verblijfsrecreatie:
Overige functies en objecten in het buitengebied:
Landschapsontwikkelingsplan:
Zoneringen:
Ten aanzien van bovenstaande zijn per laag bestemmingsregels opgenomen in het ontwerp-omgevingsplan. Aangezien deze nu nog geen juridische basis hebben (het bestemmingsplan is immers nog het geldende planologische regime) wordt hier op deze plaats niet verder op ingegaan. De regels van dit bestemmingsplan zijn echter gebaseerd op dit omgevingsplan, zodat het bestemmingsplan na inwerkingtreding van de Omgevingswet eenvoudig in het gemeentelijk omgevingsplan kan worden ingepast.
Opgemerkt hierbij dient te worden dat niet alle regels van het omgevingsplan over zijn genomen. In dit geval zijn de volgende regels opgenomen:
Hierbij zijn de algemene regels en specifieke regels voor verblijfsrecreatie voor onderhavig perceel samengevoegd. In Hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de voor dit geldende planregels.
Het beoogde plan voorziet in de realisatie van 47 recreatiewoningen en één groepshuis. Deze bevinden zich in het deel waar de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4' geldt. Op deze gronden zijn nu maximaal 28 stacaravans mogelijk. Het plan is dan ook in strijd met de gebruiks- en bouwregels van dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in een passend planologisch regime voor het gehele recreatiebedrijf.
Het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen, uitbreiding Buitenplaats Holten" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het plangebied en de omgeving.
In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planbeschrijving.
In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Rijssen-Holten beschreven.
In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en wateraspecten de revue.
In Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Tevens wordt hier ingegaan op het vooroverleg.
Het plangebied ligt aan de voet van de Holterberg, tussen de kernen Rijssen en Holten. Het landschap wordt gekenmerkt door kleinschalige akker- en graslanden, met beplante steilranden, houtwallen en gegroepeerde boerderijen. Het behoort tot het kampenlandschap. Het plangebied ligt op de grens van de beboste Sallandse Heuvelrug ten westen en het open agrarisch landschap ten oosten. Kenmerkende ruimtelijke structuurdragers vormen de Sallandse Heuvelrug en de Holterstraatweg (N350). In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven, waarop de ruimtelijke structuur zichtbaar is.
|
| Afbeelding 2.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de ruimtelijke omgeving (Bron: Provincie Overijssel) |
Het plangebied zelf bestaat uit een deel van het recreatieterrein. Het betreft het deel 'Buitenplaats Holten'. Het andere deel is niet in eigendom van initiatiefnemer. Het perceel betreft een recreatieperceel, waarop 28 luxe stacaravans aanwezig zijn. Deze stacaravans bevinden zich met name in het zuidelijke deel, rondom en naast een vijver. Tevens is er een zwembad aanwezig. Verder beschikt het terrein over een speeltuin, een kinderboerderij en een centraal punt (de Huiskamer). Al deze voorzieningen zijn in de afgelopen jaren gerealiseerd.
In het noordelijke deel (waar nu de meeste nieuwe gebouwen beoogd zijn) liggen de gronden grotendeels braak. Ook staan ter plaatse wat vervallen (te slopen) gebouwen. Wel loopt er al een padenstructuur over het park. Het gebied is voorzien van een groot aantal bomen en struiken.
In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Tot slot is in afbeelding 2.3 een weergave van de huidige indeling opgenomen.
|
| Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
|
| Afbeelding 2.3: Plattegrond huidige situatie (Bron: Buitenplaats Holten) |
De verblijfsrecreatieve branche is op vele manieren in ontwikkeling. Aan de ene kant wordt er vanuit de overheid gestuurd op vitale vakantieparken, aan de andere kant is er de opkomst van grote ketens in Nederland, die een steeds groter marktaandeel in handen krijgen. In het algemeen wordt gesteld dat schaalgrootte belangrijk is om te kunnen overleven. Daarnaast is er vanuit de consument behoefte aan kleinschaligheid en authenticiteit. Ook kiezen consumenten steeds vaker voor onthaasting: men zoekt steeds vaker voor een kortere vakantie in het groen en de ruimte. Tot slot is er de afgelopen jaren een groei van de seniorenmarkt en een groei van inkomend (internationaal) toerisme te merken. Op al deze ontwikkelingen wil Buitenplaats Holten inspelen.
De ontwikkeling heeft betrekking op het noordelijk deel van het recreatieperceel (daar waar de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4 geldt). Het zuidelijke deel is niet in eigendom en valt daarom buiten de scope van dit bestemmingsplan.
Zoals reeds in het vorige hoofdstuk omschreven, is het terrein sinds enige jaren in handen van initiatiefnemer. Deze heeft het terrein een impuls gegeven door 28 luxe chalets en andere bijbehorende voorzieningen te realiseren. Het terrein is echter groot genoeg voor meer dan de nu toegestane 28 chalets. Het noordelijk deel van het terrein ligt namelijk nog grotendeels braak. Wel staan daar enkele te slopen opstallen. Om het recreatiebedrijf verder te ontwikkelen, is initiatiefnemer voornemens 47 recreatieve eenheden en één groepshuis toe te voegen. De recreatieve eenheden bestaan uit luxe chalets, boomhutten, safaritenten en tiny houses. De exacte verdeling is nog niet bekend. In het kader van flexibiliteit wordt dit ook niet vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee komt het totaal op 75 chalets en een groepshuis. Samen met de landschappelijke inpassing, die aansluit bij de bestaande bosrijke omgeving, wordt er een grote kwaliteitsslag gemaakt. In afbeelding 3.1 is een weergave gegeven van de gewenste situatie. Het gaat als het ware om verschillende 'werelden'. Per wereld wordt een bepaalde uitstraling/karakter beoogd. In afbeelding 3.2 en 3.3 zijn enkele impressies weergegeven.
|
| Afbeelding 3.2: Impressie gewenste ontwikkeling (mogelijke invulling) (Bron: Odin Landschapontwerpers) |
|
| Afbeelding 3.3: Impressie beoogde recreatie-objecten (Bron: Initiatiefnemer) |
Het vakantiepark ligt onderaan de voet van de bosrijke Sallandse Heuvelrug. De identiteit van dit ‘bos’ wordt ingezet om de ruimtelijke kwaliteit op en langs de randen van het park te versterken. Grove dennen, berkenbomen, eiken en krenten in een losse setting bepalen samen met passende houten accommodaties de inrichting van het park. De beleving is daarbij vooral naar binnen gericht, van buitenaf is er weinig zichtbaar van het park.
De randen van het terrein aan de noord- en oostzijde (grenzend aan het open landschap) worden voor 100% aangeplant. In de loop van de tijd/jaren worden openingen in de singel gemaakt t.b.v. doorkijkjes vanaf de accommodaties middels het terugzetten van enkele heesters. Deze openingen in de singel beperken zich tot maximaal 10% van de totale lengte van de rand.
De landschappelijke beplanting krijgt over het gehele park een uniforme sfeer. Binnen deze wereld bevinden zich enkele ‘kamers’ die betreft accommodaties bij voorkeur ingedeeld worden in eenzelfde type of verschijningsvorm. Zo valt er te denken aan een tentenveld, een plek voor boomhutten en een groepshuis. Door te kiezen voor eenzelfde uitstraling ontstaat rust in beleving en sfeer. In afbeelding 3.4 is een uitsnede opgenomen van de gewenste landschappelijke inpassing.
|
| Afbeelding 3.4: Impressie landschappelijke inpassing (Bron: Odin landschapsontwerpers) |
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Rijssen-Holten heeft een parkeernota, waarin normen en voorwaarden aan parkeervoorzieningen zijn opgenomen. In de parkeernota wordt uitgegaan van het gemiddelde parkeerkencijfer van de CROW publicatie 'toekomstbestendig parkeren (december 2018)'.
In voorliggend geval is voor wat betreft de gemeente Rijssen-Holten uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk' (Bron: CBS Statline). Het plangebied ligt in een stedelijke zone wat aan te merken is als 'buitengebied'.
Wat betreft de functies binnen het plangebied wordt voor de verkeersgeneratie uitgegaan van de in de CROW-uitgave genoemde gemiddelde verkeersgeneratie.
In dit geval gaat het om de realisatie van luxe chalets, boomhutten, safaritenten en tiny houses. Deze gebouwen zijn het best te vergelijken met de functie 'bungalowpark (huisjescomplex). De verwachting is dat de groepshuis een hogere verkeersgeneratie en parkeerbehoefte met zich mee zal brengen, aangezien deze ruimte biedt voor circa 10 personen. Een parkeerbehoefte van 4 parkeerplaatsen en een verkeersgeneratie van 8 bewegingen per groepshuis (uitgaande van 4 auto's die allen eenmaal per dag komen en gaan) is hiervoor realistischer. Op basis van bovenstaande ontstaat volgend beeld:
| Functie | Verkeersgeneratie (per werkdag) | Parkeercijfers |
| Bungalowpark (huisjescomplex) | 2,7 verkeersbewegingen per bungalow | 2,1 parkeerplaatsen per bungalow |
| Groepshuis | 8 verkeersbewegingen per woning | 4 parkeerplaatsen per woning |
Uitgaande van bovenstaande gegevens zorgt de realisatie van 47 recreatieve eenheden voor een behoefte van (47*2,1 = 98,7), afgerond 99 parkeerplaatsen. Voor het groepshuis is uitgegaan van 4 parkeerplaatsen. Totaal maakt dat dit afgerond zorgt voor een extra parkeerbehoefte van 103 parkeerplaatsen als gevolg van de ontwikkeling.
De huidige accommodaties beschikken allemaal al over één parkeerplaats per eenheid. In totaal zijn dit al 28 parkeerplaatsen.
In dit geval wordt er bij de nieuwe recreatieve eenheden voorzien in één parkeerplaats per eenheid. Bij het groepshuis komt ruimte voor 4 parkeerplaatsen. Dit maakt in totaal 51 parkeerplaatsen. Hiermee resteert een behoefte van 52 parkeerplaatsen. Deze behoefte wordt opgevangen op het bestaande parkeerterrein aan de zuidzijde van het plangebied (zie ook afbeelding 2.3). Dit parkeerterrein is hiervoor van voldoende omvang. Mocht het nodig zijn, dan zal dit terrein uitgebreid worden om in de behoefte te voorzien.
De realisatie van 47 recreatieve eenheden zorgt voor 47*2,7 = 126,9 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Voor het groepshuis geldt dat 8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal zullen plaatsvinden. Totaal zorgt dit voor afgerond 135 verkeersbewegingen per weekdagetmaal als gevolg van de ontwikkeling. Door de wijziging van losse standplaatsen naar vaste standplaatsen zal naar verwachting in de piekperioden niets veranderen. Wel zal de gemiddelde verkeersgeneratie als gevolg van veranderende bezettingsgraad veranderen, echter is dat, gezien de spreiding over een jaar, nauwelijks merkbaar.
Het recreatiebedrijf is reeds via twee in- en uitritten op een veilige wijze ontsloten op de Holterstraatweg (N350) en de Ligtenbergerweg. Deze wegen zijn van voldoende capaciteit om de (beperkte) extra verkeersgeneratie als gevolg van deze ontwikkeling op een veilige wijze te kunnen ontsluiten.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking
Ten opzichte van het huidige planologische regime, is er sprake van een aanzienlijke vergroting van de bouwmogelijkheden. Er worden planologisch 47 extra recreatieverblijven toegestaan. Daarom kan worden gesteld dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, waarmee de ladder van toepassing is. Hierna wordt op de ladder ingegaan.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van die ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. In dit geval gaat het om een recreatiebedrijf dat door gasten uit heel Nederland wordt bezocht. Het verzorgingsgebied kan dan ook worden bepaald op Nederland. Wel wordt er in de ladderonderbouwing specifiek gekeken naar de behoefte aan het recreatiebedrijf in de direct omgeving (Salland en Twente).
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen: trends en ontwikkelingen
Zoals reeds aangegeven, is de verblijfsrecreatieve branche op vele manieren in ontwikkeling. Ten eerste wordt gesteld dat schaalgrootte belangrijk is. Er is in Nederland steeds meer sprake van ketenvorming door grote (internationale) ketens. Familiebedrijven krijgen het hierdoor moeilijker. Om te kunnen blijven overleven, is een zekere schaalgrootte noodzakelijk.
Vanuit de consument bestaat een steeds grotere behoefte aan kleinschaligheid en authenticiteit. Een groot deel van de consumenten wil steeds minder compleet vermaakt worden, maar zelf ontdekken. Ook willen ze niet hun qualitytime doorbrengen tussen de massa (helemaal niet wanneer ze juist nét even uit de massa zijn). Een pure, eerlijke en lokale beleving is voor gasten dan ook steeds belangrijker. Diverse trendbureau’s laten dit zien (ZKA Leisure Consultants (2019), Booking.com (2018;2019)). Het antwoord van de sector hierop is 'glamping': Een vorm van kamperen en genieten van het buiten zijn (authenthiek) maar dan met meer comfort. Dit doet men het liefste op mooie, bijzondere, kleinschalige plaatsen. Buitenplaats Holten wil hier met de uitbreiding op inspelen.
Naast de behoefte aan kleinschaligheid en authenticiteit, hebben consumenten ook steeds meer oog voor een gezonde verhouding tussen werk en privé. Gezinnen willen tijd met elkaar doorbrengen. Niet door er één of tweemaal per jaar lang tussenuit te gaan, zoals vroeger. Maar door er wat vaker korter tussenuit te gaan. Deze behoefte zie je – in eigen land – het grootst bij de randstedelingen. Zij hebben behoefte aan ruimte en natuur. Buitenplaats Holten kan hier op inspelen door bijzondere, belevenisvolle vakantiewoningen aan te bieden op een locatie direct aan de rand van de Holterberg.
Ook heeft de sector te maken met een groeiende seniorenmarkt. De bestedingen door deze groep neemt toe. De vakantiebestedingen onder Nederlandse senioren groeien tot 2035 met ten minste € 100 miljoen per jaar. De seniorenmarkt is daarmee een van de grootste vakantiedoelgroepen in Nederland. De gemeente Rijssen-Holten is populair onder senioren, vooral de christelijke senioren. Buitenplaats Holten wil hierop inspelen door ruime vakantiewoningen aan te bieden, die goed toegankelijk zijn voor senioren (ruime slaapkamer, badkamer en woonkamer). Daarnaast moet men de elektrische fiets veilig kunnen stallen, terwijl deze ook oplaadt. 15% van de senioren geniet jaarlijks ook van een vakantie met de (klein)kinderen. Hiervoor is het belangrijk dat er voor alle generaties iets te doen is. Buitenplaats Holten heeft hiervoor een goede ligging aan de Holterberg. Bovendien is er het hele jaar door in de ochtend iets te beleven voor de kids. In de avond kan de familie gezellig bij elkaar zitten aan het water, in de huiskamer van Buitenplaats Holten of bij de gezamenlijke kampvuurplaats.
Tot slot is er de afgelopen jaren de groei in het toerisme vooral afkomstig vanuit het inkomende toerisme. En niet alleen in de grote Nederlandse steden is dit merkbaar. Ook in provincies als Overijssel. In 4 jaar tijd (2014-2018) is het inkomende toerisme in Overijssel bijna gestegen met 60%. Buitenplaats Holten wil hierop inspelen met een mogelijke naamwijziging (Engelstalig) of toevoeging aan de huidige naam. Ook zal de informatie op het park altijd tweetalig zijn (inclusief het meewerkend personeel). Online zal er in meerdere talen (o.a. Engels, Duits, Deens) een website zijn.
Leefstijlenmodel
Om doelgroepen te kunnen analyseren, wordt gebruik van het Leefstijlvinder model. Dit model bestaat uit zeven leefstijlen die de Nederlandse recreant beschrijven. Elke leefstijlkleur representeert bepaalde kernwaarden, motieven en drijfveren die bepalend zijn voor het gedrag in de vrije tijd. In afbeelding 4.1 is dit weergegeven
|
| Afbeelding 4.1: Leefstijlenmodel (Bron: Recron) |
Buitenplaats Holten richt zich met name op de doelgroepen: stijlzoekers, inzichtzoekers en rustzoekers. Dit betreffen binnenlandse en buitenlandse toerist met een stoere leefstijl. Bewust leven en omgaan met de natuur is voor al deze groepen belangrijk. Het is onderdeel van het leven en de opvoeding.
Deze leefstijlen omvatten meerdere doelgroepen door het jaar heen. Door de locatie van het park in combinatie met een goed concept kan goed ingespeeld worden op een focusgroep bestaande uit families en groepen met kinderen tot 12 jaar (basisschool). Door de goede ligging aan de Holterberg is ook de sportieve doelgroep (fietsers (ATB, MTB)) een focusgroep. In het laagseizoen is de omgeving erg geschikt voor senioren. De verblijfsduur is relatief kort (maximaal een week). In termen van de leefstijlen richt Buitenplaats Holten zich op de stijlzoekers en inzichtzoekers. Daarnaast richt het park zich buiten het seizoen op de rustzoekers.
Conclusie behoefte - Buitenplaats Holten
Zoals uit vorenstaande blijkt, speelt Buitenplaats Holten bewust in op de trends en ontwikkelingen die gaande zijn in de recreatieve sector. Zo wordt er ingespeeld op de groeiende behoefte naar glamping, door luxe kampeermogelijkheden te bieden. Er wordt ingespeeld op de behoefte naar authenticiteit door bijzondere, belevenisvolle vakantiewoningen aan te bieden op een locatie direct aan de rand van de Holterberg. Ten aanzien van de senioren wil Buitenplaats op hun behoefte inspelen door grote vakantiewoningen aan te bieden, die goed toegankelijk zijn voor senioren (ruime slaapkamer, badkamer en woonkamer). Daarnaast kan men de elektrische fiets veilig stallen, terwijl deze ook oplaadt. Ook wordt er ingespeeld op de inkomende toerist, door zowel op de site als op het park de informatie in meerdere talen te geven.
Ten aanzien van het leefstijlenmodel zoekt Buitenplaats Holten de doelgroepen die passen bij het recreatiebedrijf en de locatie. Het betreft de binnenlandse en buitenlandse toerist met een stoere leefstijl. Bewust leven en omgaan met de natuur is voor al deze groepen belangrijk. Door de locatie van het park in combinatie met een goed concept kan goed ingespeeld worden op een focusgroep bestaande uit families en groepen met kinderen tot 12 jaar (basisschool). Door de goede ligging aan de Holterberg is ook de sportieve doelgroep (fietsers (ATB, MTB)) een focusgroep. In het laagseizoen is de omgeving erg geschikt voor senioren. Buitenplaats Holten wil hierop inspelen door ruime vakantiewoningen aan te bieden, die goed toegankelijk zijn voor senioren (ruime slaapkamer, badkamer en woonkamer). Daarnaast moet men de elektrische fiets veilig kunnen stallen, terwijl deze ook oplaadt. 15% van de senioren geniet jaarlijks ook van een vakantie met de (klein)kinderen
Geconcludeerd wordt dat er door het concept ingespeeld wordt op de kwalitatieve behoefte.
Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Als de ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.
De ontwikkeling vindt plaats in het buitengebied. Voor recreatieterreinen geldt dat het functies betreffen die in het buitengebied horen, gezien gasten daar komen voor de rust, natuur en ruimte. Overigens vindt de ontwikkeling in zijn geheel plaats op een bestaand recreatieterrein, waardoor het extra ruimtebeslag beperkt is, zeker gezien het recreatieterrein op dit moment te groot is voor het aantal toegestane recreatieve objecten. Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. Met de Omgevingsverordening wordt de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridische geborgen.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zogenoemde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.2 geeft dit schematisch weer.
|
| Afbeelding 4.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de beleidskeuzes 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik', 'Ruimtelijke kwaliteit', 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' en 'Verblijfsrecreatie' van toepassing. De betreffende artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel worden hierna beschreven en getoetst.
Tevens ligt het plangebied vlakbij een grondwaterbeschermingsgebied en een intrekgebied. Daarom wordt tevens ingegaan op de beleidskeuzes 'Grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebieden' en 'Niet risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de intensivering van een bestaand recreatiebedrijf. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag, want de gronden hebben al een recreatieve bestemming. Gezien de grootte van dit terrein is de uitbreiding van bebouwing acceptabel. Momenteel zijn namelijk de 28 toegestane stacaravans al geplaatst. Een groot deel van het terrein is nog niet bebouwd en heeft nog geen functie. Het terrein is daarmee te groot in verhouding tot hetgeen nu toegestaan is. De uitbreiding van de recreatieve eenheden is noodzakelijk om op de behoeften van de markt te kunnen inspelen en het bedrijf op economisch duurzame wijze te kunnen voorzetten. Dit toekomstperspectief maakt de gewenste kwaliteitsslag van het recreatieterrein mogelijk.
De nieuwe bebouwing wordt op een adequate manier landschappelijk ingepast, zodat de uitstraling naar de omgeving passend is. Tevens sluit dit aan bij de wens van de consument, die steeds meer is gericht op ruimte, groen en kwaliteit. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.5 lid 1)
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (artikel 2.1.6 lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Zoals uit het voorgaande blijkt is artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening in het voorliggende geval ook van toepassing. Artikel 2.1.5 stelt – samengevat – dat nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen mogelijk kunnen worden gemaakt indien deze de ruimtelijke kwaliteit versterken en wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. De mogelijkheid bestaat om van het ontwikkelingsperspectief af te wijken indien er sprake is van een sociaaleconomisch en/of maatschappelijk belang en voldoende verzekerd is dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing
In voorliggend geval is sprake van een intensivering van een recreatiebedrijf om te voorzien in de toenemende en veranderende vraag van de consument Tevens wordt door de uitbreiding aangesloten bij de behoefte van de recreant die gericht is op meer kwaliteit en ruimte. Voor het geheel is een toetsing aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving uitgevoerd. De toetsing is opgenomen in paragraaf 4.3.5 en Bijlage 1. Hieruit blijkt dat de ontwikkelingsruimte in overeenstemming is met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Om de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing en aanvullende kwaliteitsprestaties te verzekeren is er in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.12 Verblijfsrecreatie
2.12.3
Toetsing
In de regels van dit bestemmingplan wordt permanente bewoning van een recreatief nachtverblijf en kampeermiddel aangemerkt als strijdig gebruik. In het geldende bestemmingsplan is dit al het geval en deze lijn wordt in voorliggend bestemmingsplan voortgezet.
Artikel 2.13.3 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden
Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
Artikel 2.13.4 Niet risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3. kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand-stillprincipe.
De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.13.3 en 2.13.4 zijn hierna opgenomen:
Toetsing
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en een intrekgebied, maar daar net buiten. Harmoniërende functies gaan goed samen met drinkwaterwinning en grondwaterbescherming. Deze worden aangeduid als toelaatbaar. Onder harmoniërende functies worden onder andere verstaan: extensieve landbouw, extensieve recreatie, kleinschalige verblijfsrecreatie, natuur, bosbouw (nieuwe) landgoederen en buitenplaatsen''.
De voorgenomen functies betreffen gezien vorenstaande omschrijving, harmoniërende functies voor de drinkwatervoorziening. Het gaat om relatief kleinschalige verblijfsrecreatie. Nieuwe niet-risicovolle functies en harmoniërende functies zijn toegestaan, mits wordt voldaan het stand-stillprincipe (beginsel dat gericht is om verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging te voorkomen). In dit geval is tevens geen sprake van een nieuwe functie, aangezien het gehele plangebied reeds met een recreatieve bestemming is bestemd. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.13.3 en 2.13.4 uit de Omgevingsverordening.
|
| Afbeelding 4.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van het intrekgebied en het grondwaterbeschermingsgebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Volgens de ontwikkelingsperspectieven ligt het plangebied in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven. Het plangebied is indicatief met de rode cirkel aangegeven.
|
| Afbeelding 4.4: Ontwikkelingsperspectief mixlandschap (Bron: Provincie Overijsel) |
"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"
Het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.
Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief
Zoals hiervoor beschreven staat, beoogt de provincie Overijssel recreatieve ontwikkelingen in het mixlandschap. De provinciale ambitie is dat deze ontwikkeling voortbouwt aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen om zo onder andere recreatie nadrukkelijker te verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. De inpassing van Buitenplaats Holten gaat hand in hand met een goede landschappelijke inpassing. De bosrijke identiteit van de regio wordt doorgezet in het plan. Bijlage 1 bevat het inrichtingsplan met inrichtingsschets waarin dit is weergegeven. Tevens is hier in paragraaf 3.2 op ingegaan. Dit plan is juridisch onderdeel van het bestemmingsplan, waarmee de uitvoering en inpassing juridisch is geborgd. Hiermee wordt zo goed mogelijk bijdragen aan de landschappelijke en ecologische waarden op het recreatiebedrijf.
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming vooral in te zetten op nieuwe ontwikkelingen en het verbinden van bestaande kwaliteiten (kenmerken). Deze ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype zijn bepalend voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. De gebiedskenmerken en kwaliteitsambities zijn te vinden in de 'Catalogus Gebiedskenmerken' en vormt een sturingsinstrument voor ruimtelijke kwaliteit. De gebiedskenmerken zijn onder te verdelen in vier lagen:
Het plangebied ligt niet in stedelijk gebied, zodat deze laag buiten beschouwing is gelaten.
1. Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied bevindt zich op het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In de volgende afbeelding is dit weergegeven.
|
| Afbeelding 4.5: Uitsnede van de natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
“Dekzandvlakte en ruggen”
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
Het recreatiebedrijf zal groen worden opgezet, binnen het bestaand landschappelijk kader. Bestaande beplanting en hoogteverschillen worden zoveel mogelijk behouden en waar mogelijk versterkt. De aanwezige hoogteverschillen blijven zichtbaar. Op deze manier worden de bestaande natuurlijke in stand gehouden en versterkt. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een ontwikkeling dat past binnen de kwaliteitswaarden- en opgaven die gelden in de 'Natuurlijke laag'.
1. Laag van het agrarische cultuurlandschap
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype “Oude Hoevenlandschap”. In afbeelding 4.6 is dat weergegeven.
|
| Afbeelding 4.6: Uitsnede van de laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
"Oude hoevenlandschap"
Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Uit het landschapsplan blijkt dat de bestaande structuren blijven behouden en worden versterkt. Het recreatiebedrijf wordt zodanig ingepast dat bij wordt gedragen aan het behoud en de accentuering van de dragende structuren (groenstructuren en routes). Overigens is het recreatiebedrijf reeds groen ingepast. Deze inpassing wordt versterkt. Qua landschappelijke structuren veranderd er weinig.
3. Laag van de beleving
De laag van de beleving vormt de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De laag van de beleving voegt eigen kenmerken toe zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden. Ze hebben een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarisch sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied.
Het plangebied bevindt zich in het donkertegebied. Ook is het aangemerkt als gebied voor recreatie. In de volgende afbeelding is dit weergegeven.
|
| Afbeelding 4.7: Uitsnede van de laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
“Donkerte”
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
"Verblijfsrecreatie"
De ambitie is de verblijfsrecreatie sterker te verbinden met de kwaliteiten van de omgeving en onderdeel uit te laten maken van het hele recreatieve netwerk. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Overijsselse kenmerken. Tegelijkertijd kan de kracht van de sector dan beter worden benut om de kwaliteit van de omgeving te versterken. Zo kan het aanbod van recreatieve verblijfsmogelijkheden verbreden.
in NO-Twente verblijf je op een boerenerf, in het wilde hart midden in de bossen met de reeën voor je huisje. In de Wieden-Weerribben vaar je, bij wijze van spreken, naar je lodge in het rietland. Hergebruik van vrijkomende gebouwen en kwaliteitsverbetering van bestaande terreinen zijn belangrijke strategieën.
Toetsing van het gebied aan de 'laag van de beleving
In voorliggend geval is sprake van een recreatiebedrijf. Op het park zal enkel noodzakelijk kunstlicht worden geplaatst (bij bijvoorbeeld de hoofdweg en de voorzieningen). De bungalows zelf zullen ook niet zorgen voor onevenredige toename van kunstlicht. De toename van waarneembaar kunstlicht dat strijdig is met het gebiedstype “Donkerte” zal beperkt zijn, aangezien rondom het plangebied reeds sprake is van bestaande recreatiewoningen en -voorzieningen. Overigens zal de toename aan verlichting visueel beperkt zijn omdat deze grotendeels afgeschermd zal worden door aan te leggen beplanting.
Ten aanzien van het thema 'verblijfsrecreatie' wordt gesteld dat in forse mate wordt bijgedragen aan de ambitie om de verblijfsrecreatie te verbinden met de kwaliteit van de omgeving. Dit wordt bereikt door een inpassing die aansluit bij de daar voorkomende landschappelijke kenmerken. Ook wordt het aanbod verbeterd, aansluitend bij de daar voorkomende behoefte. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de 'laag van de beleving'.
De kwaliteit van het Overijsselse landschap en de sociaal-economische ontwikkeling van het landelijk gebied gaan hand in hand en vormen de basis voor allerlei ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.
Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en/of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn.
Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het verzoek, dient het volgende model gevolgd te worden:
|
| Afbeelding 4.8: Modelschema Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Bron: Provincie Overijssel) |
Toetsing
Generiek beleid
Zoals blijkt uit de toetsing aan de generieke beleidskeuzes in subparagraaf 4.3.3.1, brengen deze generieke beleidskeuzes geen belemmering met zich mee. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze subparagraaf.
Ontwikkelingsperspectieven
In subparagraaf 4.3.3.2 wordt getoetst aan het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling goed aansluit en passend is binnen het geldende ontwikkelingsperspectief, mits geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze subparagraaf.
Gebiedseigen of gebiedsvreemde ontwikkeling
De ontwikkeling betreft een kwaliteitsverbetering van een bestaand recreatief bedrijf. Recreatie maakt een onlosmakelijk deel uit van de zuidflank van de Holterberg. Dit blijkt ook uit de aanduiding 'mixlandschap' en de aanduiding verblijfsrecreatie die het recreatiebedrijf op dit moment heeft. Van oorsprong is het echter een gebied dat met name werd gebruikt voor natuur en landbouw. Gezien vorenstaande wordt de ontwikkeling getypeerd als gemiddeld (beetje gebiedseigen).
Schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving
Het huidige recreatiebedrijf beslaat circa 2,6 hectare. Met de intensivering blijft deze oppervlakte gelijk. Zoals reeds geschetst is het terrein van de Buitenplaats feitelijk te groot voor hetgeen nu vergund is (28 stacaravans). Een groot deel ligt braak, waardoor een intensivering logisch is. Tegelijkertijd met de intensivering van het terrein wordt ook de groene inpassing versterkt, waardoor de extra bebouwing visueel nauwelijks merkbaar is. Wel zal de toename aan verblijfseenheden leiden tot een hogere verkeersintensiteit. Gezien het feit dat het bestaande recreatiebedrijf reeds verkeersbewegingen met zich meebrengt, en het feit dat het recreatiebedrijf wordt ontsloten op de Holterstraatweg (de doorgaande weg tussen Rijssen en Holten, met een relatief hoge verkeersintensiteit), zal de extra verkeersgeneratie nauwelijks merkbaar zijn. Gezien vorenstaande wordt de schaal en impact op de omgeving ingeschaald op neutraal.
Commercieel belang versus maatschappelijk belang
De ontwikkeling dient grotendeels een eigen belang. Door de intensivering en de voorgestane kwaliteitsverbetering krijgt het recreatiebedrijf een nieuwe economische impuls. Daarnaast worden ook de volgende maatschappelijke belangen gediend: versterken verblijfsrecreatie en vergroten economische activiteiten in het buitengebied. Met de landschappelijke inpassing geeft het invulling aan het beleefbaar maken van het gebied. Het vergroot de beleving van de natuur voor recreanten zoals beschreven in de Laag van de beleving van de Omgevingsvisie. De uitbreiding en kwaliteitsverbetering geven invulling aan diverse uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan voor dit deelgebied en geven een impuls Het grootste belang betreft echter het eigenbelang. Gezien vorenstaande wordt er in dit geval van geen maatschappelijk belang uitgegaan.
Conclusie
Aangezien de ontwikkeling een beetje gebiedseigen is, de impact op de omgeving neutraal is en het plan met name eigen belang dient, is de noodzakelijke extra investering in ruimtelijke kwaliteit bovenop de basisinspanning die voor ieder ruimtelijk plan geldt vereist.
In dit geval wordt dit bereikt door het recreatiebedrijf geheel landschappelijk in te passen, waarbij de identiteit van het bos wordt ingezet om de ruimtelijke kwaliteit op en langs de randen van het park te versterken. De randen aan de noord- en oostzijde worden voor 100% aangeplant. Wel worden in de loop der jaren openingen gemaakt (tot 10%) om zo doorkijkjes te realiseren. Met bovenstaande maatregelen wordt door Buitenplaats Holten invulling gegeven aan de kwaliteitsimpuls groene omgeving.
De gemeente Rijssen-holten beschikt over een eigen KGO-beleid. In paragraaf 4.4.4 wordt hier nader op ingegaan. Hier is gebleken dat de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in balans zijn met de geboden ontwikkelingsruimte. Er wordt daarmee voldaan aan de KGO.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten.
De structuurvisie is tot stand gekomen op basis van een verkenning van de gemeente en haar beleid. Op basis van de verkenning is een nota van uitgangspunten opgesteld. Op basis van de nota van uitgangspunten zijn verschillende scenario's geformuleerd en vervolgens een visie met de majeure projecten. Samen hebben de verschillende stappen tot de structuurvisie Rijssen-Holten geleid. Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
De ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is om haar bovenlokale functie te behouden en vervolgens een kwaliteitsslag te maken. De gemeente wil haar bovenlokale functie voor zichzelf en de omgeving behouden en uitbreiden omdat dat belangrijk is voor de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de gemeente. De inwoners dienen ook trots te zijn op hun gemeente, daarvoor wil de gemeente haar identiteit en samenhang uitbouwen en versterken. Het benutten van gelaagdheid, de economische transformatie, de nadruk op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid staan centraal.
De structuurvisie onderscheidt thema's en projectprogramma's. In dit geval zijn met name de thema's 'landelijk gebied groen en water' en 'recreatie, toerisme en cultuur' relevant. Ten aanzien van de projectprogramma's ligt het plangebied binnen het programma 'Dijkerhoek en buurtschappen'. Hierna wordt daar op ingegaan.
Het landelijk gebied kenmerkt zich door een grote diversiteit. De landbouw is een belangrijke gebruiker van de groene ruimte. Het westelijk deel van de gemeente heeft vooral een landbouwkundig gebruik. Een deel ervan is aangewezen als zogenaamd Landbouwontwikkelingsgebied waar ontwikkelingsruimte is voor de intensieve veehouderij. Naast landbouw zijn er ook belangrijke andere gebruikersvormen. Natuur en landschap zijn daarbij allereerst van belang. Er is sprake van hoogwaardige natuur in het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug. Daarnaast dragen ook de enken bij Holten, het open gebied ten westen van Rijssen, de bossen ten zuiden van Rijssen en de Regge bij aan de kwaliteit van natuur en landschap. Recreatie en toerisme zijn van oudsher bij Holten van groot belang. Ook voor Rijssen neemt het belang hiervan toe. In het buitengebied zijn daarnaast diverse andere functies te vinden.
Ontwikkelingen in en grenzend aan het landelijk gebied zijn niet zondermeer toegestaan. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel geeft kwaliteitsprestaties als voorwaarden voor ‘grootschalige’ ontwikkelingen in het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen dienen in ieder geval te voldoen aan een goede ruimtelijke inpassing. Aanvullende kwaliteitsprestaties zijn nodig voor:
Recreatie en toerisme spelen een belangrijke rol in Rijssen-Holten. De afgelopen jaren is gewerkt aan de Recreatienota, het daaraan gekoppelde uitvoeringsprogramma en de visie Heerlijk Holten. De uitgangspunten voor de visie worden hierna opgesomd:
Naast de thema's onderscheidt de structuurvisie in totaal 13 projectprogramma's. Deze projectprogramma's staan ook weergegeven op de structuurvisieplankaart, waarvan in afbeelding 4.9 een uitsnede is opgenomen. Onderhavig plangebied (rode ster) is gelegen binnen het projectprogramma 'Dijkerhoek en Buurtschappen (in dit geval buurtschap Ligtenberg).
|
| Afbeelding 4.9: Uitsnede van de Structuurvisie Rijssen Holten (Bron: Gemeente Rijssen-Holten) |
Dit gebied wordt specifiek gekenmerkt door sterke buurtschappen waarvan de kern Dijkerhoek de grootste is. Deze buurtschappen hebben grote landschappelijke waarde en een sterke sociale binding.
Huidige ontwikkelpunten:
Tevens gelden voor dit gebied de volgende ambities:
De ontwikkeling van het recreatiebedrijf past binnen de visie van de gemeente, waarin gesteld wordt dat recreatie en toerisme van oudsher bij Holten van groot belang zijn. De ontwikkeling voldoet aan de principes van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, zoals in paragraaf 4.3.5 is uitgewerkt. Ten aanzien van de visie op recreatie en toerisme wordt gesteld dat bijgedragen wordt aan de doelstellingen om het toeristisch product te verbeteren en het kwalitatief verbeteren van de recreatievoorzieningen. Tevens wordt door de landschapsmaatregelen de landschappelijke kwaliteit ter plaats sterk verbeterd. Voor het gebied Dijkerhoek en buurtschappen geldt specifiek dat er ruimte is voor transformatie naar recreatie. In dit geval gaat het niet om transformatie, maar wel om een kwaliteitsverbetering. Concluderend wordt gesteld dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie.
Deze visie is vooral bedoeld om ambitie en een nieuwe richting ten aanzien van recreatie aan te geven. In de visie is allereerst een algemene beschrijving van de huidige situatie opgenomen. Vervolgens wordt ingegaan op de visie, gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma. In dit geval is met name de visie ten aanzien van Holten en de Holterberg van belang. Hierna wordt daar op ingegaan.
Voor wat betreft de Holterberg/Nationaal park Sallandse Heuvelrug (NPSH) ligt de opgave in het uitvoeren van de nieuwe Stimuleringsagenda en het uitvoeringsprogramma voor de hele Sallandse Heuvelrug samen met de gemeente Hellendoorn en alle andere betrokken partijen in en om het gebied. Ook is er de komende periode meer focus op de sportieve groep toeristen en recreanten. Het berglandschap is zeer geliefd bij deze doelgroep. Er wordt verder ingespeeld op de verbetering van de routestructuren en het organiseren van passende arrangementen en sportevenementen. Belangrijk aspect hierbij is dat vanuit de agenda’s van het NPSH en Reggedal, gestuurd wordt op de druk van de meest kwetsbare gebieden. Dit laatste gebeurt ook in samenwerking met de vrijetijdscoördinator Reggedal en Sallandse Heuvelrug. Verder stimuleert de gemeente het ontwikkelen van nieuwe producten en voorzieningen bij bestaande en nieuwe bedrijven. De helicopterview die de gemeente heeft leidt tot nieuwe samenwerkingsvormen.
Met de kwaliteitsverbetering van het bestaande recreatiebedrijf wordt bijgedragen aan de doelstelling om nieuwe producten en voorzieningen bij bestaande bedrijven te stimuleren. Ook wordt door de ontwikkeling indirect ingespeeld op de wens om de focus te leggen op de sportieve groep toeristen en recreanten. Eén en ander blijkt ook uit de laddertoets in paragraaf 4.2.2, waarin is aangegeven dat de Buitenplaats zich ook richt op de sportieve groep toeristen. Concluderend wordt gesteld dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Visie Vrijetijdseconomie 2017-2021.
De gemeenteraad heeft op 15 december 2011 de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Hierin worden ruimtelijke beleidskaders beschreven welke fungeren als toetsings- en afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn. Voor dit project zijn de beleidsuitgangspunten ten aanzien van het thema 'Recreatie' van belang.
Recreatie wordt een steeds belangrijker economische drager voor het landelijk gebied. De gemeente wil de recreatiesector daarom de kansen bieden om verder te groeien. Daarbij ziet de gemeente vooral mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering van bestaande terreinen en de ontwikkeling van recreatie als nevenfunctie bij agrarische bedrijven. De gemeente zal zich inspannen voor het behouden en verder ontwikkelen van de recreatieve infrastructuur.
Een belangrijk onderdeel van het toeristisch-recreatieve product is het afwisselend en grotendeels kleinschalige karakter van het landschap, met de daarbij behorende landschapselementen en karakteristieke (boeren)erven. Bij nieuwe recreatieve ontwikkelingen is het afstemmen daarvan op de kenmerken van het gebied (natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden) van groot belang. De recreatie kan op deze manier gebruik maken van de landschappelijke kwaliteiten, maar daar ook een belangrijke bijdrage aan leveren. Bij de keuze voor nieuwe recreatieve ontwikkelingen kiest de gemeente voor plekken die perspectief hebben op een duurzame ontwikkeling op de lange termijn.
Recreatieve druk is immers niet op alle plekken mogelijk of gewenst. Waar bijvoorbeeld de natuur kwetsbaar is en gevoelig voor een grote recreatieve druk, zal de gemeente verdere recreatieve ontwikkelingen niet stimuleren. De gemeente ziet kansen voor een bundeling van recreatieve voorzieningen en infrastructuur waar meerdere partijen en initiatiefnemers een gezamenlijk recreatief totaalproduct neerzetten. De gemeente streeft dan ook naar de duurzame aanleg, versterking en uitbreiding van het aanbod en investeringen die bijdragen aan het versterken van het totaalpakket, daarbij aansluitend aan de aard en de schaal van de gemeente Rijssen-Holten. Een van de projecten in deze lijn is Heerlijk Holten, die inzet op een verbetering van de (recreatieve) koppeling tussen dorp en Holterberg.
De ‘moderne recreant’ vraagt kwaliteit. Rust en ruimte zijn daarbij belangrijke begrippen. Wat betreft bestaande recreatiebedrijven zal de gemeente initiatieven op het gebied van kwaliteitsverbetering ondersteunen en stimuleren. De gemeente richt zich daarbij vooral op een kwalitatief goede opzet en inbedding van het terrein in de omgeving. Uitbreiding van recreatiebedrijven is alleen aan de orde als dat vergezeld gaat van een goede inpassing in de landschappelijke karakteristiek en natuurlijke omgeving. Bovendien geeft de gemeente als voorwaarde dat er sprake moet zijn van een duurzame voortzetting van het recreatiebedrijf ter plaatse. Vooral op en rond Look en de Borkeld hecht de gemeente aan het behouden en versterken van de landschappelijke inpassing van de bestaande terreinen.
Kwaliteitsverbetering kan ook worden bereikt door middel van het aangaan van samenwerkingsverbanden voor bundeling, ontwikkeling en marketing van de toeristische markt. Daarbij kan worden gedacht aan het ontwikkelen van brochures, plattegronden met routemogelijkheden, arrangementen en het in de markt zetten van streekeigen producten. Deze aspecten hebben niet echt een ruimtelijke component, maar worden door de gemeente ondersteund.
De focus ligt op het benutten en verbeteren van de mogelijkheden binnen de bestaande bedrijven en bestemmingen. Nieuwvestiging van verblijfsrecreatie is niet mogelijk. Uitbreiding danwel intensivering van bestaande terreinen is alleen mogelijk indien deze past binnen de landschappelijke kaders en een duurzame voortzetting van het recreatieverblijf wordt gegarandeerd.
Zoals gezegd, ligt de toeristisch-recreatieve aantrekkelijkheid van de gemeente hoofdzakelijk in de landschappelijke en natuurlijke waarden. Dit betekent dat ontwikkelingen in de toeristisch-recreatieve sector dienen aan te sluiten bij het karakter van het gebied. In kleinschalige landschappen geeft de gemeente dan ook de voorkeur aan kleinschalige vormen van recreatie, zoals boerderijkamers of een beperkte vorm van kamperen bij de boer.
Zoals hierboven omschreven, wordt recreatie een steeds belangrijkere economische drager voor het landelijk gebied. De gemeente biedt daarom kansen om door te groeien. Daarbij ziet de gemeente vooral mogelijkheden voor bestaande terreinen, zoals Buitenplaats Holten. Wat betreft bestaande recreatiebedrijven zal de gemeente initiatieven op het gebied van kwaliteitsverbetering ondersteunen en stimuleren. De gemeente richt zich daarbij vooral op een kwalitatief goede opzet en inbedding van het terrein in de omgeving.
In het beleid zijn een viertal toetsingskaders opgenomen op basis waarvan initiatieven ten aanzien van recreatie beoordeeld worden. Hierna wordt op de toetsingskaders ingegaan, waarbij tevens de ontwikkeling wordt getoetst.
Uitstraling en aantrekkelijkheid
Er is sprake van een bestaande verblijfsrecreatieve voorziening. De ligging en bereikbaarheid van de locatie zijn goed en sluit aan bij de bestaande recreatieve infrastructuur. Het terrein is 2.6 hectare groot, dus op het terrein zelf zal voldoende parkeercapaciteit gerealiseerd kunnen worden. Er vindt geen onnodige druk op de omgeving plaats. Het bijgevoegde landschapsplan (zie ook paragraaf 3.2) en de uitvoering daarvan zorgen voor een goede aansluiting van het terrein op het landelijk gebied. Ook zullen een aantal vervallen bouwwerken op het terrein van Buitenplaats Holten opgeruimd worden. Er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Milieu en ecologie
Er is sprake van een bestaande verblijfsrecreatieve voorziening. Het initiatief heeft geen nadelige consequenties voor het milieu. Voor ecologie zal de uitvoering van het landschapsplan zelfs zorgen voor een toename in biodiversiteit, waarmee de aantrekkingskracht voor verschillende fauna toeneemt. Uit paragraaf 5.4 blijkt overigens dat er geen sprake is van negatieve effecten ten aanzien van ecologie.
Toegang en identiteit
Met de herontwikkeling van het terrein wordt ingespeeld op de behoefte van de recreant. Het terrein heeft een kleinschalig karakter en chalets hebben een bijzondere vormgeving die passen bij het gebied en het 'bosgevoel' dat initiatiefnemer met het terrein wil uitstralen (chalets, boomhutten, tiny houses en safaritenten). Daarmee zal het terrein kwaliteit en eenheid uitstralen. Daarnaast is het geheel ingepast in de omgeving, waarmee er een recreatief product wordt gecreëerd die past op deze plek, gelegen op een unieke plek aan de rand van de Holterberg.
Stabiliteit
Er is sprake van een bestaande verblijfsrecreatieve voorziening. De locatie is al enkele jaren in ontwikkeling binnen de mogelijkheden van het huidige bestemmingsplan, maar dit is niet voldoende om in te kunnen spelen op de behoefte van de markt en het terrein in de toekomst rendabel te houden. Daarmee liggen verrommeling en verloedering op de loer, wat de omgeving en het terrein niet ten goede komen. Met dit initiatief en kwaliteitsslag die daarmee gemoeid gaat, wordt beoogd het bedrijf een duurzame toekomst in de verblijfrecreatie te geven.
Conclusie: het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke Kadernota Landelijk gebied.
De gemeenteraad heeft op 15 december 2011 de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Hierin worden ruimtelijke beleidskaders beschreven welke fungeren als toetsings- en afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn.
Bij een grootschalige uitbreiding of nieuwvestiging (al dan niet op een bestaand erf) in het buitengebied is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing zoals opgenomen in de omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Deze aanvulling op de kadernota zal ook een richtlijn gegeven voor een rekenmethode waarbij de investering in de kwaliteit groene omgeving bij ontwikkelingen in het buitengebied inzichtelijk wordt.
De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als Rood-voor-Rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc.
Ontwikkelingen in de groene omgeving worden als volgt benaderd: er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd. Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven dan wel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen dan wel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.
De meerwaarde van de ontwikkeling dient te worden berekend. De meerwaarde moet (gedeeltelijk) worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent zowel een investering voor landschappelijke inpassing van de ontwikkeling als een investering in de (kwaliteit van de) omgeving. Om tot een bedrag te komen van de totaalinvestering voor de initiatiefnemer, is er een rekenmethode opgesteld.
Zoals in paragraaf 4.3.5 reeds aangetoond, is de ontwikkeling in overeenstemming met de KGO systematiek. Er is een berekening gemaakt op basis van het gemeentelijk beleid.
In voorliggend geval is middels deze berekening aangetoond dat de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in overeenstemming zijn met de ontwikkelingsruimte. De gemeente heeft deze berekening geaccordeerd.
De gemeente Rijssen-Holten heeft een landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld (december 2007), waarin het landschap van de gemeente en de omgeving wordt beschreven. Dit LOP bestaat uit een viertal onderzoeksdelen, welke zijn ondergebracht in een drietal rapportages. Een daarvan, de landschapsontwikkelingsvisie, is de schakel tussen gebiedsbeschrijving en uitvoering. Vanuit de kaders van het streekplan en de reconstructiezonering zijn een aantal hoofdkeuzes opgebouwd. De keuzes en visies op hoofdlijnen zijn vertaald naar een specifieke deelgebieden. Het plangebied bevindt zich binnen deelgebied 8: Oostflank Holterberg.
Ruimte bieden aan aanwezige grondgebonde agrarische bedrijven en recreatieve nevenactiviteiten staat in dit deelgebied centraal, in combinatie met vergroten van de beeldkwaliteit en versterken van het bebouwingslint langs de Ligtenbergerweg.
De opgaven voor het deelgebied Oostflank Holterberg zijn:
Voor het initiatief is een inrichtingsschets opgesteld, waarin in wordt gegaan op de uit te voeren landschappelijke maatregelen. Het plan voorziet in een verdichting van de reeds groene randen van de Buitenplaats. Zoals ook in paragraaf 3.2 beschreven worden de randen voor 100% verdicht. Ook de inrichtingsmaatregelen op het terrein zelf sluiten aan bij de daar voorkomende landschapskenmerken. De overige opgaven door de Oostflank zijn in dit geval niet relevant. Concluderend wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met het Landschapsontwikkelingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor kan archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Rijssen-Holten heeft een eigen archeologische verwachtingskaart. Deze is tevens verwerkt in de dubbelbestemmingen van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten". In afbeelding 5.3 is dit zichtbaar.
|
| Afbeelding 5.3: Uitsnede archeologische verwachting (Bron: Gemeente Rijssen-Holten/Ruimtelijke plannen.nl) |
Zoals is weergegeven, heeft het zuidelijk deel van het plangebied een hoge verwachting. Op deze gronden is archeologisch onderzoek nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 2.500 m2. Zoals ook in Hoofdstuk 3 is weergegeven, worden de meeste nieuwe recreatieve eenheden gebouwd op het noordelijk deel van het recreatiebedrijf. Hier geldt geen verwachtingswaarde. Ter plaatse van het zuidelijk deel zijn de meeste recreatieve eenheden reeds aanwezig. Hier zullen nagenoeg geen nieuwe bodemingrepen plaatsvinden. De onderzoeksgrens van 2.500 m2 wordt dan ook niet overschreden. Een archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich ter plaatse van het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Ook in de nabije omgeving bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt daarom geen belemmering voor dit planvoornemen.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.
Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (de Sallandse Heuvelrug) is gelegen op circa 2,7 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied, alsmede de resultaten uit de Stikstofberekening (zie ook paragraaf 5.4) wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Dit bestemmingsplan voorziet in principe in een directe eindbestemming voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van: a) skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen; b). jachthavens; c) vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen; c) permanente kampeer- en caravanterreinen; of d) themaparken'.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De activiteit blijft onder de drempelwaarde van het besluit, welke uitgaat van een oppervlakte van 10 hectare in een gevoelig gebied (categorie D10). Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing. Deze is in dit geval opgesteld door BJZ.nu. Op de notitie heeft het bevoegd gezag van de gemeente Rijssen-Holten een positief besluit genomen. Gebleken is dat het bestemmingsplan niet m.e.r-(beoordelingsplichtig is. Tevens zijn er geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan. De notitie is opgenomen als Bijlage 5.
Eén en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt van milieueffecten verantwoord is.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden verricht.
In dit geval heeft Sigma in 2020 ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapport is als Bijlage 2 opgenomen.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van ruim 2,7 kilometer. Om inzichtelijk te maken of de voorgenomen ontwikkeling significante negatieve gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden, is een stikstofberekening met behulp van de Aerius-calculator 2020 uitgevoerd. Hiermee is berekend wat de stikstofemissie is tijdens de aanlegfase (tijdelijke emissie) en tijdens de gebruiksfase (permanente emissie). Hierbij is het van belang of de stikstofemissie al dan niet resulteert in een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De volledige stikstofberekening is opgenomen in bijlage 9.
Uit de stikstofberekening blijkt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Er is geen sprake van (in)directe aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 20 meter afstand van het plangebied.
In afbeelding 5.2 wordt de ligging van zowel Natura 2000-gebied als het NNN ten opzichte van het recreatiebedrijf weergegeven. Het plangebied is met de gele ster aangeduid.
|
| Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN en Natura 2000-gebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Gelet op de ligging buiten het NNN, in relatie met de aard en omvang van de voorgenomen activiteit, wordt uitgesloten dat sprake is van een aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
In voorliggend geval is door Alcedo natuurprojecten een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting, hierna wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten. Op basis van deze quickscan kan het volgende worden geconcludeerd:
Op basis van deze quickscan wordt het volgende geadviseerd:
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied weergegeven.
|
| Afbeelding 5.1: Uitsnede van de risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Opgemerkt wordt dat ten zuiden van het plangebied de spoorweg Deventer – Almelo ligt, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Voor deze spoorweg geldt geen PR-plafond. Met betrekking tot het groepsrisico en de verantwoording daarvan is de zone van 200 meter (groepsrisico aandachtsgebied) vanaf het spoor een belangrijke afstand. Dit gebied omvat het 100% letaliteitspercentage (op circa 150 meter) van een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Exploision). Vanaf 200 meter is er sprake van een significant lager letaliteitspercentage. Vanaf die afstand zijn mensen binnenshuis in principe voldoende veilig. Bij ruimtelijke plannen die geheel of deels binnen de 200 meter van de transportbron zijn gelegen dient aandacht gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht groepsrisico.
Het plangebied bevindt zich op meer dan 500 meter afstand van de spoorweg Deventer – Almelo. Hiermee ligt het plangebied buiten het gebied waarbij sprake is van een 100% letaliteitspercentage. Het plangebied bevindt zich tevens buiten de zone waar aandacht moet worden gegeven aan de verantwoordingsplicht groepsrisico.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Op 2 september 2009 heeft de gemeente Rijssen-Holten het zogenaamde “gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Rijssen-Holten – Nota geluidsbeleid” vastgesteld. In deze nota is omschreven wat het beleid is indien sprake is van geluidsbelaste situaties. De nota volgt op hoofdlijnen de principes van de Wet geluidhinder, maar kent in aanvulling daarop ook eigen ambitieniveaus en bovengrenzen. Bovendien beperkt het geluidsbeleid zich niet tot de geluidsgevoelige bestemmingen waarop de Wet geluidhinder van toepassing is, maar richt het zich ook op gebieden met verblijfsrecreatie, waarvan hier sprake is.
Volgens de nota geldt voor gebieden met verblijfsrecreatie een ambitieniveau van 43 en 50 dB voor respectievelijk weg- en railverkeerslawaai.
Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor het bouwen van 47 extra recreatieve eenheden en een groepshuis. Dit betreffen geen geluidgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder. Een verdere beoordeling aan de Wet geluidhinder is dan ook niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt echter wel ingegaan op de aspecten 'wegverkeerslawaai', 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai'.
Ten aanzien van wegverkeerslawaai wordt gesteld worden dat er geen sprake zal zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeer, aangezien de te realiseren eenheden allen op een afstand van meer dan 100 meter van de Holterstraatweg liggen, waarbij er sprake is van tussenliggende bebouwing, die een afschermende werking heeft. De ten westen van het plangebied lopende Ligtenbergweg betreft een zeer rustige weg die uitsluitend door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Concluderend kan worden gesteld dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor dit planvoornemen.
Op circa 500 meter ten zuiden van het plangebied ligt een spoorlijn. Gezien deze afstand, en de tussenliggende (afschermende) bebouwing is het niet noodzakelijk om verder op dit aspect in te gaan.
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven, op de recreatiewoningen wordt verwezen naar paragraaf 5.9 (milieuzonering).
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor dit planvoornemen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op een afstand van 55 meter aan de Leiding 3 te Rijssen. Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. De vaste afstand van 50 meter tussen het plangebied en het agrarische bouwvlak wordt gehaald. Daarom is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd wordt het agrarisch bedrijf niet in haar werkzaamheden belemmerd, temeer omdat de planologische afstand niet afneemt ten opzichte van de huidige situatie.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden geaccepteerd worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.
In voorliggend geval kan, gezien de ligging in het buitengebied, worden uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. De richtafstanden behorende bij de te onderscheiden omgevingstypen worden in de navolgende tabel inzichtelijk gemaakt.
| Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
| 1 | 10 m | 0 m |
| 2 | 30 m | 10 m |
| 3.1 | 50 m | 30 m |
| 3.2 | 100 m | 50 m |
| 4.1 | 200 m | 100 m |
| 4.2 | 300 m | 200 m |
| 5.1 | 500 m | 300 m |
| 5.2 | 700 m | 500 m |
| 5.3 | 1.000 m | 700 m |
| 6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het voornamelijk om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Het recreatiebedrijf betreft een functie dat op basis van de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” is aan te merken als een 'kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Een dergelijke functie valt onder milieucategorie 3.1, waarvoor in een rustige woonwijk een grootste richtafstand van 50 meter geldt.
In de nabije omgeving liggen een aantal (bedrijfs)woningen, dit betreffen gevoelige bestemmingen. In de volgende tabel zijn de (bedrijfs)woningen, met daarbij de bijbehorende afstand, weergegeven. De afstand is gemeten vanaf de grens van de milieubelastende functie tot de grens die de milieugevoelige functie mogelijk maakt.
| Adres | Richtafstand vanaf plangebied | Daadwerkelijke afstand |
| Holterstraatweg 182 | 50 m | 5 m |
| Holterstraatweg 184 (recreatieve bedrijfswoningen) | 50 m | 0 m |
| Holterstraatweg 193 | 50 m | 86 m |
| Leiding 1, Rijssen | 50 m | 38 m |
| Leiding 3, Rijssen | 50 m | 55 m |
| Ligtenbergerweg 1, Rijssen | 50 m | 68 m |
| Ligtenbergerweg 2, Rijssen | 50 m | 54 m |
Zoals in voorgaande tabel is weergegeven, worden ten aanzien van een tweetal woonbestemmingen en de bedrijfswoningen op naastgelegen recreatiebedrijf (het deel van de recreatieve bestemming dat buiten de scope van dit plan valt en waar planologisch op het gehele terrein bedrijfswoningen mogelijk zijn) niet gehaald. In dit geval kan er echter een nuancering worden aangebracht. Het gaat in dit geval niet om het uitbreiden van het recreatieterrein. De gehele ontwikkeling vindt plaats op het bestaande terrein. De afstand tot milieugevoelige functies wordt dan ook niet kleiner dan nu planologisch is toegestaan. Er is dan ook geen sprake van (extra) beperking.
Met deze ontwikkeling worden daarnaast uitsluitend meer recreatieve eenheden op het terrein toegestaan. Er is geen sprake van toename aan centrale voorzieningen (zoals een receptie, restaurant, keuken, zwembad etc.). De afstand van 50 meter geldt voor de functie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken), waarbij met name de centrale voorzieningen zorgen voor milieubelasting. Zoals gezegd is er geen sprake van het toevoegen van dit soort voorzieningen. De bestaande centrale voorzieningen blijven onveranderd. Deze zijn allemaal gelegen rondom het zwembad (zie ook afbeelding 2.3 in paragraaf 2.1). Dit centrale deel ligt op een afstand van meer dan 50 meter ten opzichte van alle omliggende milieugevoelige functies.
Ten aanzien van het naastgelegen recreatiebedrijf geldt dat er planologisch een bedrijfswoning direct aangrenzend kan worden gebouwd. In dit geval geldt echter dat het gaat om een intensivering van het aantal recreatieve eenheden. Zoals gesteld, blijven de centrale voorzieningen onveranderd. De intensivering van recreatieve eenheden zorgt naar verwachting niet voor een onevenredige toename van milieubelasting. Het gaat immers puur om recreatieve eenheden, die feitelijk qua milieubelasting niet afwijken van reguliere woningen. Bovendien gaat het in dit geval om een ruim opgezet recreatiebedrijf. Zoals in Hoofdstuk 3 reeds aangegeven is het terrein te groot voor het nu toegestane aantal recreatieve objecten. Een intensivering leidt dan ook niet tot een onevenredig aantal recreatieve eenheden in relatie tot de oppervlakte van het terrein.
Gezien vorenstaande wordt gesteld dat er in de nieuwe situatie sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van omliggende functies.
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande functies (in de omgeving). De recreatieve eenheden zijn in het kader van milieuzonering niet aan te merken als milieugevoelig (met uitzondering van het aspect geur), waardoor er geen hinder wordt ondervonden van bestaande functies in de omgeving. Op het aspect 'geur' wordt in paragraaf 5.7 nader ingegaan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en een intrekgebied, maar daar net buiten. In afbeelding 5.2 is dit zichtbaar.
Harmoniërende functies gaan goed samen met drinkwaterwinning en grondwaterbescherming. Deze worden aangeduid als toelaatbaar. Onder harmoniërende functies worden onder andere verstaan: extensieve landbouw, extensieve recreatie, kleinschalige verblijfsrecreatie, natuur, bosbouw (nieuwe) landgoederen en buitenplaatsen'' (bron: Aan de slag met de methodiek ''gebiedsgerichte grondwaterbescherming', Tauw, 11 augustus 2009, nummer 4563492)
De voorgenomen functies betreffen gezien vorenstaande omschrijving, harmoniërende functies voor de drinkwatervoorziening. Het gaat om relatief kleinschalige verblijfsrecreatie. Nieuwe niet-risicovolle functies en harmoniërende functies zijn toegestaan, mits wordt voldaan het stand-stillprincipe (beginsel dat gericht is om verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging te voorkomen). In dit geval is tevens geen sprake van een nieuwe functie, aangezien het gehele plangebied reeds met een recreatieve bestemming is bestemd. Geconcludeerd wordt dat het grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied geen belemmering vormen.
|
| Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van het grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied (Bron: Provincie Overijssel) |
De gemeente Rijssen-Holten heeft vanuit haar rol als rioleringbeheerder beleid opgesteld ten aanzien van riolering. Op gemeentelijk niveau zijn het gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Naar aanleiding van de wateroverlast van 2002 en 2003 heeft de gemeente het beleid geformuleerd dat in geval van inbreidingslocaties het water in het gebied moet blijven. Dit houdt in dat het hemelwater op de locatie geïnfiltreerd moet worden.
Het uitgangspunt bij het ontwerp is dat per m2 afvoerend verhard oppervlak 30 mm berging gerealiseerd wordt. Wanneer er op locatie geen mogelijkheid is tot het vasthouden en infiltreren van 30 mm per m2 , dan zorgt de gemeente elders in de omgeving voor compensatie. De kosten hiervoor (€ 26,- per m2 afgevoerd verhard oppervlak) worden verhaald op de betreffende ontwikkelaar.
In het buitengebied (deze locatie) is drukriolering aangelegd. Deze systemen zijn niet bedoeld voor de inzameling van regenwater (RWA), de eigenaar is zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het regenwater dat valt op het eigen terrein. De capaciteit van het systeem is uitgelegd op de afvoer van het huishoudelijke afvalwater vanuit het buitengebied. Aansluiting van de afvoer van verhard oppervlak op de drukriolering is dan ook niet toegestaan.
Het is op dit moment niet duidelijk of de ontwikkeling haar afvalwater kan afvoeren op de gemeentelijke drukriolering. De capaciteit van de huidige afvoer moet doorgerekend worden. De kosten hiervoor zijn voor initiatiefnemer. Dit zal in een later stadium bij de concrete planvorming uitgewerkt worden.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. Dit houdt in dat er sprake is van waterschapbelangen. Doordat er sprake is van een 'normale procedure' is advies bij het waterschap ingewonnen. Hierna wordt ingegaan op de relevante wateraspecten, waarbij rekening is gehouden met het advies van het waterschap.
Het waterschap heeft op d.d. 28 september 2020 een advies gegeven. Hierin is het volgende aangegeven:
Aandachtspunten zijn de toename van het aantal wooneenheden en de toename aan verhard oppervlak, zowel dakoppervlak als verharding terrein. Verzoek is om het hemelwater (HWA) van het dakoppervlak en verhard terreinoppervlak zo mogelijk middels infiltratie te bergen op eigen terrein. Huishoudelijk afvalwater (DWA) dient afgevoerd te worden conform vastgesteld beleid van gemeente en waterschap. De directe omgeving mag geen nadelige gevolgen ondervinden ten aanzien van de waterhuishouding (waterkwantiteit en waterkwaliteit). Indien het plan uitgevoerd wordt conform het hier boven aangegeven advies dan kan het waterschap positief advies geven.
Met bovenstaand advies van het waterschap wordt bij de uitvoering rekening gehouden. Hemelwater wordt middels infiltratie op eigen terrein geregeld. Het huishoudelijk afvalwater wordt conform het beleid van gemeente en waterschap afgevoerd. In het kader van de omgevingsvergunning zal dit verder worden uitgewerkt.
Of deze ontwikkeling haar afvalwater kan afvoeren op de gemeentelijke drukriolering is nog niet duidelijk, daarvoor zijn de plannen nog niet concreet genoeg. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt doorberekend of dit mogelijk is. Eventuele wijzigingen aan de drukriolering zijn voor rekening van de aanvrager.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangegeven. Daarnaast zijn aan de verbeelding bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vijf hoofdstukken:
De regeling is deels aangesloten bij het ontwerp-omgevingsplan “Chw Omgevingsplan Buitengebied Rijssen-Holten”. De regeling wijkt daarom af van de normale svbp-standaarden.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
In dit geval is, zoals aangegeven, aansluiting gezocht bij het ontwerp-omgevingsplan van de gemeente Rijssen-Holten. Hierna wordt op de regels ingegaan:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de definities. In dit hoofdstuk zijn in artikel 1 alle relevante begrippen opgenomen. In artikel 2 zijn de indieningsvereisten en maatvoering (wijze van meten) opgenomen. Deze twee artikelen kunnen gezamenlijk gezien worden als de inleidende regels. In artikel 2 is een specifieke maatvoering voor boomhutten opgenomen, teneinde mogelijk te maken dat deze op palen worden gebouwd, waarbij deze niet bij de bouwhoogte worden meegerekend.
Algemene regels
Hoofstuk 2 bevat algemene regels. Het gaat om basisfunctielagen in het buitengebied. Voor de regelopzet is gekozen voor drie basisfunctielagen die samen het gehele buitengebied bedekken. Die zijn natuurlandschap, infrastructuur en agrarisch landschap gemengde functies. Voor onderhavige locatie is de algemene regel ten aanzien van het 'Agrarisch landschap – gemengde functies' relevant. Dit betreft artikel 3.
In artikel 3 zijn algemene bepalingen omtrent dit landshap opgenomen. Het gaat om vormen van toegestaan en strijdig gebruik. Ook zijn er bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde en een omgevingsvergunningenstelsel voor het kappen van houtopstanden en diverse werken opgenomen.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen 'Bos' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' opgenomen.
Bos
Deze bestemming is conform nu geldend bestemmingsplan opgenomen langs de randen van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor bos en/of dichte beplantingsstroken en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Als bouwwerken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bos' wordt met name beplanting behouden en aangebracht ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de nieuwe detailhandelsbestemming en uitbreiding hiervan. Tevens is een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing opgenomen.
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Conform geldend bestemmingsplan is de recreatieve bestemming opgenomen ter plaatse van het recreatiebedrijf. Allereerst is een algemene functieomschrijving gegeven van verblijfsrecreatie. Vervolgens zijn vormen van algemeen toegestaan en strijdig gebruik en functies voor verblijfsrecreatie opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing opgenomen. Ten aanzien van de algemene regels is de bepaling opgenomen dat bouwwerken dient te worden gesitueerd conform het vlekkenplan, dat onderdeel is van het bedrijfsnatuurplan. Op deze manier is de inpassing geborgd, maar is tevens enige flexibiliteit opgenomen. Tevens is voor algemene gebouwen ten behoeve van het recreatiebedrijf bepaald dat deze ter plaatse van de aanduiding 'centrum' gebouwd dienen te worden, tot maximaal 300 m2 (de bestaande oppervlakte).
Vervolgens zijn algemene regels voor recreatieve functies opgenomen. Zo is bepaald dat chalets, tiny houses, boomhutten, trekkershutten, hooibergrecreatiewoningen en stacaravans, tot een gezamenlijk aantal van maximaal 75 verblijfsrecreatieve eenheden zijn toegestaan. Tevens is één groepshuis toegestaan.
Vervolgens zijn er specifieke regels opgenomen voor de volgende (in dit plan gewenste) functies:
Overige regels
Hoofstuk 4 bevat de overige regels. Het gaat om regels omtrent het landschapsontwikkelingsplan, archeologische verwachtingswaarde en geluidzoneringen.
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 5 zijn tot slot de overgangs- en slotregels opgenomen.
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Rijssen – Holten. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Voor het nieuwe initiatief, waarmee het aantal chalets zal toenemen en een groepshuis wordt toegevoegd, zal middels een bedrijfsplan voor de komende 10 jaar aangetoond moeten worden of dit initiatief economisch uitvoerbaar is. Uit dit bedrijfsplan zal moeten blijken of de uitbreiding naar 75 chalets en één groepshuis, daadwerkelijk nodig zijn om dit initiatief economisch rendabel te krijgen.
Initiatiefnemer heeft omwonenden in een straal van 300m op de hoogte gebracht van de voorgenomen plannen door middel van een brief. Naar aanleiding van deze brief heeft hij met meerdere omwonenden contact gehad om het één en ander verder toe te lichten. De reacties die hij ontvangen heeft zijn positief. Verdere rechtszekerheid van omwonenden is gewaarborgd in de procedures die volgen na een positief besluit van het college en een positieve opinie van de commissie grondgebied op dit principeverzoek.
Provincie Overijssel
In het kader van vooroverleg wordt het plan naar de provincie Overijssel toegezonden.
Waterschap Vechtstromen
Het waterschap heeft op d.d september 2020 een positieve reactie op het plan gegeven. Hiermee is het vooroverleg met het waterschap positief afgerond.
Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode is er één zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft geleid tot een beperkte aanpassing aan het plan. In Bijlage 6 is hier nader op ingegaan. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.