| Plan: | Bedrijventerrein Rijssen, bedrijfsverzamelgebouw Kryptonstraat |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPRB2014002-0401 |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Kryptonstraat ongenummerd in Rijssen, kadastraal bekend gemeente Rijssen-Holten, sectie A, nummer 708. Het perceel ligt op het bedrijventerrein "De Plaagslagen" en is onbebouwd.
Aanleiding voor het plan is de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw op genoemd perceel. Dit is in strijd met het geldende bestemmingsplan, de bij het plan behorende regels staan een bedrijfsverzamelgebouw niet toe. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 11 september 2014 besloten (besluitnummer D2014015176) medewerking te willen verlenen aan dit plan. Zij is bereid de strijdigheid met het geldende bestemmingsplan weg te nemen door middel van een partiële herziening. Door de bestemming te wijzigen naar de op het bedrijventerrein algemeen geldende bestemming, wordt een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk.
Het bestemmingsplan maakt het plan juridisch-planologisch mogelijk, dat wil zeggen het regelt datgene wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet gaat het om een wijziging van de bedrijfsbestemming om ruimere mogelijkheden voor (zich te vestigen) bedrijven te creëren.
Het perceel Kryptonstraat ongenummerd ligt op het industrieterrein "De Plaagslagen" in Rijssen. Dit industrieterrein ligt ten noorden van de kern Rijssen. Het perceel is globaal gesitueerd tussen de percelen Nijverdalsestraat 117 en Kryptonstraat 39. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied rood omcirkeld aangegeven. Op de daarna volgende afbeelding is de plangrens bij benadering rood omlijnd weergegeven.
Ligging plangebied (bron: googlemaps)
Plangrens bij benadering (bron: googlemaps)
Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rijssen", vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010, de bestemming 'Bedrijf - Tuincentrum'. De gronden zijn bestemd voor tuincentrum en overige voorzieningen behorend bij een bedrijfsterrein. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de digitale verbeelding van genoemd plan opgenomen, het plangebied is rood omlijnd.
Geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw op deze gronden is niet toegestaan. Een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Rijssen, bedrijfsverzamelgebouw Kryptonstraat' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de verbeelding met planIDN NL.IMRO.1742.BPRB2014002-0401 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. In de regels is bepaald wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing is. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de motivering van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de regels.
De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 is de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied weergegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 4 en 5 is respectievelijk de toets aan het relevante beleidskader en de toets aan de milieu- en de omgevingswaarden neergelegd. In hoofdstuk 6 is de juridische opzet van het plan beschreven. De economische uitvoerbaarheid volgt in hoofdstuk 7 en tenslotte zijn in hoofdstuk 8 de resultaten van inspraak en vooroverleg opgenomen.
Rijssen ligt in een landelijke omgeving op 15 kilometer afstand van Almelo, 30 kilometer van Deventer, en ongeveer 25 kilometer van Hengelo. Rijssen is ontstaan op de overgang van de hoge gronden van het in het zuiden gelegen stuwwalcomplex (de Rijsserberg) en de ten noorden van dit complex gelegen lagere gronden die gevormd worden door de uitgestrekte veengebieden en de langs de Regge gelegen gronden. De hogere gronden leenden zich goed voor de akkerbouw, wat resulteerde in een vestiging op de lagere zandgronden die tussen de lagere weidegronden en de hogere akkerbouwgronden gelegen waren.
Van oudsher heeft Rijssen op het gebied van industriële werkgelegenheid een belangrijke positie voor omliggende gemeenten. In de 16e en 17e eeuw ontstonden ambachten als wevers en schoenmakers. In de 19e eeuw kwam vervolgens de textielindustrie sterk op in het gebied. Vooral de komst in 1850 van de jutespinnerij en weverij Ter Horst & Co., gevestigd aan de noordzijde van de stad, droeg bij aan het industrialisatieproces. De grootste veranderingen in het ruimtelijk beeld zijn in de laatste decennia tot stand gekomen. Zo werd de es grotendeels vol gebouwd. Een groot deel van De Mors (ontgonnen veengebied) is inmiddels voor industriële doeleinden in gebruik genomen.
Plaagslagen is het nieuwste bedrijventerrein en is vanaf eind jaren '90 in de vorige eeuw ontwikkeld. Het gehele terrein heeft een oppervlak van circa 35 hectare netto bedrijventerrein. Het terrein is aan de zijde van de Morsweg aangetakt op het regionale en lokale hoofdwegennet. De Nijverdalseweg verzorgt tevens rechtstreekse verbindingen met de overige stadsdelen. De weg Plaagslagen vormt de voornaamste verkeersdrager binnen het gebied. De overige ontsluitingsstraten zijn hieraan ondergeschikt.
Het plangebied is onderdeel van een groter bedrijventerrein, waar bedrijven voorkomen met een maximale milieucategorie 4.2. Aan de Kryptonstraat zijn bedrijven (met bedrijfswoningen) gesitueerd tot en met categorie 2 en is voluminieuze detailhandel mogelijk. Het gaat dan onder andere om functies als een autobedrijf, bedrijven in de bouwnijverheid, drukwerk en meubelverkoop. Naast bedrijfsgebouwen ten behoeve van deze functies zijn er ook kantoren voor dienstverlenende bedrijven aanwezig. Ten oosten van het plangebied is een tuincentrum gevestigd. De gronden ten zuiden van het plangebied zijn onbebouwd.
Aanleiding voor dit plan is de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw. De gemeente wenst dit mogelijk te maken door de mogelijkheden voor (de vestiging van) bedrijven op het perceel Kryptonstraat ongenummerd te Rijssen te verruimen. Dit kan door aan te sluiten op de op het bedrijventerrein algemeen geldende reguliere bedrijfsbestemming met een op de woonwijk afgestemde en gezoneerde milieucategorie.
Het perceel ligt grofweg op de scheiding van lichtere woon-werkfuncties en zwaardere industriefuncties. In stedenbouwkundig opzicht sluit het plan goed aan op de omgeving, het perceel krijgt dezelfde bouw- en gebruiksregels die thans al gelden voor het gebied grenzend aan de noordzijde van het perceel. Uit de in hoofdstuk 4 en 5 opgenomen toetsing blijkt dat er geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Met het aansluiten op de algemeen geldende bestemming voor het bedrijventerrein wordt een zekere flexibiliteit behouden en blijven andere ontwikkelingen mogelijk.
Het bouwplan bestaat uit het oprichten van een bedrijfsverzamelgebouw van 22 units. De omvang van één unit is circa 75 m2. De opzet is 'gespiegeld', dat wil zeggen aan één zijde bevinden zich 11 units en aan de andere zijde ook, elk met een eigen opgang. Zie onderstaande afbeeldingen voor een impressie. De invulling van het gebouw richt zich op kleine en startende ondernemers, die nu veelal hun bedrijf voeren vanuit de woonomgeving. Deze situatie brengt overlast met zich mee, hoofdzakelijk vanwege opslag en stalling van materiaal en materieel. Dergelijk gebruik hoort thuis op een bedrijventerrein. Beoogd is een betaalbare huisvesting zodat het voor deze ondernemers mogelijk wordt een professionele bedrijfsvoering op te zetten.
Situering bebouwing
Het totale oppervlak van het perceel bedraagt 3.250 m2, het bebouwd oppervlak is circa 1.700 m2. Het merendeel van de resterende meters wordt verhard en langs de perceelranden is het gebouw ingepast met groen. De bouwhoogte is 7,2 meter. Door een enigzins terugliggende positie van het bedrijfsgebouw ten opzichte van de bebouwing aan de Kryptonstraat is een maximale bouwhoogte van 12 meter aanvaardbaar. Hiermee is aangesloten op de bestaande bebouwingsmogelijkheden aan de noord en oostzijde van het perceel. De voorgestane functie sluit aan bij (het gebruik van) de omliggende bedrijfspercelen en doet geen afbreuk aan de stedebouwkundige structuur van de omgeving.
Aanzicht westzijde vanaf Kryptonstraat
Aanzicht zuidzijde zijgevel met 11 units
De ontsluiting van het bedrijfsverzamelgebouw vindt plaats op de Kryptonstraat. Om de verkeersgeneratie van het bedrijfsverzamelgebouw te kunnen bepalen is gebruik gemaakt van CROW kencijfers (publicatie 317). Uitgaande van 'matig stedelijk gebied' en 'rest bebouwde kom', geldt voor een bedrijfsverzamelgebouw een gemiddeld kencijfer van 7,35 mvt/etmaal per 100 m2 bvo (inclusief vrachtverkeer). Voor het toevoegen van 1.700 m2 bedrijfsbebouwing zal het aantal verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag met 125 mvt/etmaal toenemen. Dit betreft een beperkte toename, de capaciteit van de Kryptonweg is voldoende om deze verkeersstroom op te vangen.
Parkeren langs perceelgrens
Het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden. Om de parkeerbehoefte te berekenen is gebruik gemaakt van de parkeernota van de gemeente Rijssen-Holten, vastgesteld op 21 mei 2013. Hierin is een parkeernorm van 1,1 per 100 m2 bvo voor arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven gehanteerd. Op basis van 1.700 m2 bvo is er een parkeerbehoefte van (1,1*17) = 18,7 parkeerplaatsen. Het ontwerp voorziet in 26 plaatsen, zodat sprake is van een acceptabele parkeervoorziening.
Overigens zal in de bij dit bestemmingsplan behorende regels worden aangesloten op de parkeernorm algemeen geldend voor het gehele bedrijventerrein. Hierin wordt voor een bedrijfsverzamelgebouw een norm van 2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo gehanteerd, dat komt neer op een norm van (2*17) = 34 parkeerplaatsen. De parkeerdruk is afhankelijk van het soort bedrijven dat zich zal vestigen. Het aantal van 34 plaatsen is een maximum, omdat hierbij wordt uitgegaan van een hoger aantal bezoekers. De opzet van het gebouw maakt het mogelijk om voertuigen inpandig te plaatsen. Een mogelijk toenemende parkeerdruk kan daarmee op eigen terrein worden opgevangen. Het aspect verkeer is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is (als procesvereiste) de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied. Beoogd is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
De ladder heeft betrekking op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De beoogde ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals is bepaald in artikel 1.1.1, lid 1, sub i Bro (zijnde bedrijventerrein of andere stedelijke voorziening, zie onder andere jurisprudentie Raad van State 201306183/1/R3). De ladder is niet van toepassing omdat het een kleinschalig plan is en van een beperkte omvang. Tevens zijn de gronden al bestemd ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, het plan beoogd geen uitbreiding maar een wijziging van de bestemming om ruimere mogelijkheden voor (zich te vestigen) bedrijven te creëren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de stappen van de ladder wel doorlopen.
Ad. 1: Het plan betreft een wijziging van de bedrijfsbestemming om een bedrijfsverzamelgebouw voor hoofdzakelijk starters en kleine ondernemingen mogelijk te maken. Uit het rapport "Startersprofiel 2013" van januari 2014 van de Kamer van Koophandel, blijkt dat het aantal startende ondernemers in Nederland nog steeds toeneemt. De provincie Overijssel kent de relatief grootste groei van Nederland, met 16% meer starters in 2013 ten opzichte van 2012. De gemeente Rijssen-Holten ligt in de regio Twente en vervult een belangrijke werkfunctie in het westen van deze regio. Dit komt onder andere naar voren in de pendelstroom, deze is inwaarts groter dan uitwaarts. Het is de vierde gemeente en vierde economie van Twente en zo beschouwd een bovenlokale gemeente. Gesteld kan worden dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte.
Ad. 2: Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Het plan is ruimtelijk acceptabel, omdat de locatie is gelegen in bestaand stedelijk gebied op een bestaand bedrijventerrein.
Ad. 3: niet van toepassing.
De ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling bouwt voort op de SER-ladder. In paragraaf 4.2.3 volgt een nadere uitwerking in het provinciaal kader.
Het plan is kleinschalig van aard en raakt geen belang of doel gesteld in het Rijksbeleid. In het licht van duurzame stedelijke ontwikkeling is sprake van een gewenste ontwikkeling.
De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie en behandelt de provinciale belangen en het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie vormen "duurzaamheid" en "ruimtelijke kwaliteit" de rode draad:
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Economie en vestigingsklimaat
De Overijsselse economie lijkt in veel opzichten op die van Nederland als geheel, met belangrijke sectoren als de (bouw)nijverheid, maakindustrie, zakelijke dienstverlening, landbouw, handel, transport, toerisme en vrijetijdsbesteding, welzijn en gezondheid. In Overijssel is met name de (bouw)nijverheid relatief sterk vertegenwoordigd en nemen kennisintensieve maakindustrie en ICT-dienstverlening in combinatie met de UT een bijzondere plek in. De bijbehorende ambitie is een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie, met voldoende en aantrekkelijke vestigingsmogelijkheden voor kennisintensieve maakindustrie en MKB.
In Overijssel is circa 40% van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen te vinden. Een groot deel van de werkgelegenheid is dus buiten de bedrijventerreinen te vinden: deze vormen van werkgelegenheid lopen uiteen van een steeds toenemend aantal zelfstandigen zonder personeel, dag- en verblijfsrecreatievoorzieningen, tot grote instellingen in de zorg en bedrijven in de dienstverlening. Het beleid richt zich dan ook op voldoende, vitale werklocaties die aansluiten bij de voortdurend veranderende wensen en eisen van het bedrijfsleven. Het gaat om werklocaties die fysiek en virtueel goed bereikbaar zijn, passen bij de gevestigde bedrijvigheid en met een duurzaam gebruik van grond en energie.
Eén van de instrumenten om het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening van 1 juli 2009. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gegeven op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, water en bodem. Het zijn algemene regels, onder andere voor gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen.
Behalve algemene instructies voor bestemmingsplannen (hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening) is ook de SER-ladder van toepassing. Zie verder onder 'Generieke beleidskeuzes' in paragraaf 4.2.3.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht. In de volgende figuur is dit schematisch weergegeven.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de SER-ladder gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Bij de afwegingen op het eerste niveau 'generieke beleidskeuzes' is op basis van artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening het volgende van belang.
SER-ladder voor de Stedelijke omgeving
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
De ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Zoals hierna ook zal blijken uit het ter plekke geldende ‘Ontwikkelingsperspectief’ en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de ‘Stedelijke laag’ is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Het plan voorziet in een ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied. Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving. Het plan is in overeenstemming met het bepaalde in de Omgevingsverordening.
Bij de overige afwegingen op het eerste niveau 'generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 5 waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Stedelijke omgeving: Bedrijventerrein
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief "Bedrijventerrein". Bedrijventerreinen kenmerken zich als werk- of voorzieningengebieden, te onderscheiden in industriegebieden, meubelboulevards, kantorenparken en gemengde bedrijventerreinen. De verkaveling en inrichting is functioneel. De terreinen zijn slechts beperkt aangesloten op omliggende wijken en landschappen. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.
Het plangebied maakt deel uit van een gemengd bedrijventerrein. De beoogde functie van bedrijfsverzamelgebouw voorziet in verschillende mogelijkheden voor startende en klein(schalige) ondernemers. Het gaat dan om opslag, kantoor, bouwnijverheid, etc. In functioneel opzicht sluit dit goed aan op het karakter van de Kryptonstraat.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt. Voor het plangebied is alleen de stedelijke laag van toepassing. Het beleid van de overige lagen richt zich hoofdzakelijk op de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype "Bedrijventerreinenen 1955 - nu", zie onderstaand figuur.
Stedelijke laag, plangebied rood omcirkeld (bron: catalogus gebiedskenmerken)
Algemeen geldt voor bedrijventerreinen dat zij zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.
Ontwikkelingen op of rond bedrijventerreinen dienen bij te dragen aan een versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, het verbinden van het terrein met de omgeving en een versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon. Een actieve kwaliteitsborging via beheer van bebouwing, uitgegeven (parkeer- en opslag-) terreinen en openbare ruimte is gewenst en bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten op bedrijventerreinen moeten worden benut.
Voorliggend plan voorziet in een aanpassing van de geldende bedrijfsbestemming om de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw op onbebouwd terrein mogelijk te maken. Het plan sluit aan op de bestaande ruimtelijke structuur en past functioneel gezien in haar omgeving, zoals ook blijkt uit de in hoofdstuk 5 uitgevoerde toets aan de milieu- en omgevingswaarden. In de bijbehorende voorzieningen als parkeren wordt voorzien op eigen terrein.
Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en is verankerd in de Omgevingsverordening.
In het beleidsakkoord "Samen - Werken, # voorelkaar" van de gemeente Rijssen-Holten zijn op basis van de strategische visie 2010-2030 accenten gelegd op onderwerpen waarmee het bestuur aan de slag wil. Het is een beleidsakkoord op hoofdlijnen, de nadere invulling gaat plaatsvinden in de actualisatie van de strategische visie en in de kadernota 2016-2019.
Ten aanzien van 'Ondernemen en Werk' staat een verbreding van werkgelegenheid voorop. Om een gezonde, minder kwetsbare economie te krijgen zal de gemeente aantrekkelijk moeten zijn als vestigingsgemeente en niet alleen voor bouw gerelateerde bedrijven. Het bestuur ambieert erkenning van de provincie als bovenlokale gemeente, om wil zo meer mogelijkheden creëren om bedrijven van buiten aan te trekken.
De structuurvisie "Rijssen-Holten 2010-2020 en doorkijk naar 2030" van 10 februari 2012 is door de gemeenteraad op 29 maart 2012 vastgesteld. Met de visie wil de gemeente de eigen economische kracht behouden en versterken, verstedelijking bundelen, de groene ruimte veiligstellen en een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid bereiken. De gemeente sluit met de begrippen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit aan op de omgevingsvisie Overijssel. Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is. Duurzamer gesteld: wat voor mens, plant en dier belangrijk is. De visie is uitgewerkt aan de hand van verschillende thema’s. In voorliggend geval is het thema ‘werken’ van belang, de bijbehorende uitgangspunten zijn:
In de structuurvisie is beschreven dat het bedrijventerrein goed functioneert en dat de leegstand van de bestaande gebouwen (te huur/te koop/braakliggend terrein) beperkt is (4% in 2010). De laatste jaren is fors geinvesteerd in revitalisering. Zo is in 2013 de revitalisering van de openbare ruimte in totaliteit gerealiseerd. Het bedrijventerrein is het visitekaartje van de Rijssen en dit moet zo blijven. De komende periode wordt ingezet op herontwikkeling c.q. revitalisering van gedeelten van bedrijventerreinen waar of leegstand aanwezig is of een facelift nodig is om de gebieden meer uitstraling te geven. De ontwikkeling van dit braakliggende terrein sluit goed aan op deze doelstelling.
De bedrijventerreinenvisie 2010 borduurt voort op het Rijks- en provinciaal beleid dat van toepassing is op bedrijventerreinen. In de bedrijventerreinvisie wordt gekeken naar de huidige situatie maar wordt ook ingegaan op de toekomstige vraag naar bedrijventerrein. De herstructurering van enkele bedrijventerreinen in de gemeente speelt hierin een belangrijke rol.
De gemeente heeft hoge ambities om de kwaliteit op bedrijventerreinen te garanderen en wil de duurzame kwaliteiten van de bedrijventerreinen bewaken en – daar waar nodig – verbeteren. Sinds 2005 werkt de gemeente aan verbetering van duurzame kwaliteiten. Het beleid richt zich vooral op het tegengaan van leegstand en verloedering. Ook staat de kwaliteit van de openbare ruimte op bedrijventerreinen centraal. Kort samengevat hanteert de gemeente de volgende kwaliteitsopgaven en doelen:
Doel is, om daar waar mogelijk in te breiden voordat nieuw bedrijventerrein wordt ontwikkeld en uitgegeven. De toepassing van de SER-ladder als denkmodel bij het inpassen van de ruimtebehoefte voor bedrijvigheid speelt hierbij een rol. Voordat de gemeente overgaat tot uitgifte van bedrijventerrein wordt eerst onderzocht of er ruimte is voor uitbreiding op de eigen kavel. Ook reservering van strategische voorraden wordt aan banden gelegd.
Waar mogelijk zijn de uitgangspunten en ambities van de gemeente vertaald in het bestemmingsplan. Om efficiënter ruimtegebruik mogelijk te maken zijn de toegestane bouwhoogtes geoptimaliseerd. Het plangebied is aan de hand van de milieucategorieën gezoneerd. Op deze manier wordt het principe 'het juiste bedrijf op de juiste plaats' planologisch doorvertaald. De voorgestane ontwikkeling past binnen deze visie.
Het bedrijvigheidsplan (2004) heeft tot doel ruimte te scheppen voor ontwikkeling van bedrijvigheid en daarmee werkgelegenheid op gemeentelijk niveau. Het plan biedt kansen voor de gemeente om samen met de provincie tot oplossingen te komen voor knelpunten op de bestaande en nieuwe bedrijventerreinen:
De voorgestane ontwikkeling van dit braakliggend terrein sluit goed aan op de doelstellingen van het bedrijvigheidsplan.
Het adviesdocument (2004) zorgvuldig ruimtegebruik kan worden toegepast op bedrijventerreinen in Rijssen-Holten. Voor bestaande bedrijventerreinen moet rekening worden gehouden met de onder andere de volgende ondersteunende maatregelen om ruimtewinst te ondersteunen:
Zoals ook al in paragraaf 4.3.3 is geconcludeerd, sluit dit plan met een compacte inrichting en schakeling van bedrijfsunits goed aan op de doelstellingen van zorgvuldig ruimtegebruik.
Dit bestemmingsplan sluit aan op de bouwhoogte die geldt voor binnengebieden zoals is vastgelegd in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rijssen". Zie ook paragraaf 4.3.3.
De uitgangspunten van deze beleidsnota uit 2002 zijn vertaald in het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rijssen". Voorliggend bestemmingsplan sluit hierop aan en staat alleen kantoren behorend bij een bedrijf toe, zelfstandige kantoren zijn uitgesloten.
De gemeente heeft in 2008 de ‘Beleidsnota detailhandel op het bedrijventerrein’ opgesteld als toetsingskader voor toenmalige verzoeken om vrijstellingen. De uitgangspunten hebben een vertaling gekregen in het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rijssen". Voorliggend bestemmingsplan sluit hierop aan, nieuwe (grootschalige) detailhandel is niet toegestaan.
In 1999 is begonnen met de realisering van het bedrijventerrein Plaagslagen. Bij het toenmalige bestemmingsplan zijn in een beeldkwaliteitplan concrete richtlijnen voor de uitvoering van bouwwerken en inrichting van bijbehorende terreinen vastgelegd. Het beeldkwaliteitplan heeft tot doel een kader te bieden waar binnen de gewenste stedenbouwkundige en architectonische uitwerking kan plaats vinden op een wijze dat daardoor de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte tot uiting komt.
In het beeldkwaliteitplan wordt het volgende gemeld over de hoofdopzet:
Overige uitgangspunten in het beeldkwaliteitplan betreffen voornamelijk aspecten op het gebied van architectonische uitwerking en terreininrichting. Dit zijn zaken welke niet in het bestemmingsplan geregeld worden. Deze aspecten zijn daarom achterwege gelaten. Een groot deel van het bedrijventerrein Plaagslagen is inmiddels gerealiseerd met behulp van dit beeldkwaliteitsplan.
Ook van toepassing is de Welstandsnota, door de gemeenteraad op 12 juli 2011 vastgesteld. Het plangebied is onderdeel van deelgebied 'Kryptonstraat en omgeving'. De bijbehorende uitgangspunten ten aanzien van de situering, vormgeving en detaillering van gebouwen zijn van toepassing bij de inrichting van het perceel.
Het plan voorziet in een verdere invulling van het bedrijventerrein Plaagslagen. Het sluit ruimtelijk en functioneel goed aan op de ambities vastgelegd in het Rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid en is in overeenstemming met de daarin opgenomen doelstellingen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven en is getoetst op de aspecten flora & fauna, cultuurhistorie & archeologie en water.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruim telijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Het gebied waarin het plan ligt is aan te merken als een "gemengd gebied", naast diverse vormen van bedrijvigheid zijn hier ook bedrijfswoningen aanwezig. Ten zuiden van het plangebied ligt een woongebied, dat is aan te merken als een "rustige woonwijk". De te hanteren richtafstanden zijn weergegeven in onderstaande tabel.
| Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk |
| 1 | 0 m | 10 m |
| 2 | 10 m | 30 m |
| 3.1 | 30 m | 50 m |
| 3.2 | 50 m | 100 m |
| 4.1 | 100 m | 200 m |
| 4.2 | 200 m | 300 m |
| 5.1 | 300 m | 500 m |
| 5.2 | 500 m | 700 m |
| 5.3 | 700 m | 1.000 m |
| 6 | 1.000 m | 1.500 m |
Aan de hand van de vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt het mogelijk om bedrijven met een milieucategorie van 3.1 en lager te vestigen. Hiervoor geldt afhankelijk van het gebiedstype een richtafstand van 30 en 50 meter. De dichtsbijzijnde milieugevoelige objecten zijn (bedrijfs)woningen. De afstand tussen het bestemmingsvlak en deze woningen is groter dan 30 meter. De woonwijk ligt op meer dan 50 meter afstand. De voorgestane ontwikkeling levert geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving op.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Het bedrijfsverzamelgebouw is gesitueerd op een bedrijventerrein. De beoogde functie is in dit kader niet aan te merken als milieugevoelig object (zijnde een woonfunctie, kinderopvang, ziekenhuis, etc.) De omliggende bedrijvigheid levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Geluidgevoelige objecten zijn woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, etc. In onderhavig geval wordt nieuw geluidsgevoelig object opgericht. Rail- en wegverkeerslawaai kunnen buiten beschouwing worden gelaten. Wel is sprake van een geluidsbron, zodat de situatie beoordeeld is in het kader van industrielawaai. In paragraaf 5.1 is geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling geen gevolgen heeft voor een goed woon- en leefklimaat van de in de omgeving aanwezige gevoelige functies. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.
In de gemeentelijke Nota geluidsbeleid (september 2008) valt het plangebied in het gebiedstype "Bedrijventerrein". Dit gebiedstype kenmerkt zich door de aanwezigheid van bedrijven uit onder andere de metaal-, transport- en bouwsector. Verspreid zijn bedrijfs-)woningen aanwezig, maar deze zijn niet maatgevend voor de gewenste geluidskwaliteit. De functies binnen het gebiedstype stellen geen hoge eisen aan de geluidskwaliteit, maar kunnen wel belangrijke negatieve effecten hebben op de geluidskwaliteit in aangrenzende gebiedstypen. In het algemeen kan het gebied worden getypeerd als "onrustig". Bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen en/of bij herzieningen hanteert de gemeente het principe van inwaartse zonering.
Het principe van inwaartse zonering is toegepast in het geldende bestemmingsplan. Voor het voorliggende plan is aangesloten op deze systematiek. Huisvesting van een bedrijfstype met een hogere categorie dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan is niet mogelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is door Van der Poel Milieu Advies B.V. een verkennend bodemonderzoek, projectnummer 2014.351, verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Bijlage 1 bevat het rapport. Uit het onderzoek komt naar voren dat er milieu-hygiënisch geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen. De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw. Een project met een dergelijk kleinschalige omvang is aan te merken als een project welke “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Deze ontwikkeling is niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wet geving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing. Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het externe veiligheidsplan (maart 2011) van de gemeente Rijssen-Holten is het veiligheidsbeleid van de gemeente in beeld gebracht. Doel van het beleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties. Dit betekent dat invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen. Voor wat betreft groepsrisico, effectbenadering en risicovol transport hanteert de gemeente de volgende uitgangspunten:
Situatie in plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande figuur is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
In de omgeving van het plangebied is een LPG tankstation aanwezig, dit is een categoriale inrichting waarop het Bevi van toepassing is en dit is aangewezen als categorieën van gevallen waarop de Revi van toepassing is. In het kader van het Bevi is een bedrijfsverzamelgebouw met kleine werkruimten die veelal bestemd zijn voor opslag in beginsel een beperkt kwetsbaar object. Een toets aan de richtlijnen is noodzakelijk.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom een risicobron. Op basis van de risicokaartgegevens is de bij het LPG tankstation behorende risicocontour 45 meter. Het plangebied ligt op een grotere afstand, te weten circa 117 meter (zie bovenstaande afbeelding). Er bevinden zich geen andere risicobronnen in de nabijheid van het plangebied. Uit de beoordeling van het plaatsgebonden risico blijken er geen knelpunten te zijn voor de uitvoering van dit plan.
Groepsrisico
Het Groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor dit plan geldt het aantal personen niet toeneemt ten opzichte van hetgeen het geldende bestemmingsplan al mogelijk maakt. Met andere woorden het groepsrisico neemt met de voorgestane ontwikkeling niet toe. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied “Sallandse Heuvelrug” is gelegen op een afstand van ruim 3 kilometer. Gezien de afstand tot dit gebied en de aard van de ontwikkeling (in bestaand stedelijk gebied), is er geen sprake van een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natura 2000-gebied.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies) uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het plangebied is niet gelegen binnen de concreet begrensde EHS. De EHS is gelegen in het buitengebied op ruime afstand van het plangebied. Gezien de afstand, de invulling van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling, is er geen sprake van een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.
Soortenbescherming
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. In dit geval is sprake van nieuwbouw op een braakliggend terrein. De gronden bestaan momenteel uit gras en er is een paardenbak (zand) aanwezig. Er is geen opgaande beplanting aanwezig. Gezien het intensieve beheer zijn geen bijzondere flora en/of fauna te verwachten. Gelet op de kenmerken en het gebruik van de locatie is er evenmin sprake van een foerageergebied. Van significant negatieve effecten door dit plan lijkt dan ook geen sprake. Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.
Nader onderzoek naar de ecologische aspecten is niet noodzakelijk. Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Er bevinden zich op basis van de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Rijssen-Holten en de Cultuurhistorische atlas Overijssel geen Rijks- en/of gemeentelijke monumenten in (de directe omgeving van) het plangebied.
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.
Op basis van de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Rijssen-Holten heeft het plangebied een lage archeologische verwachting. De kans op het aantreffen van archeologische resten is relatief klein. Om die reden hebben dergelijke gebieden een lage verwachting gekregen. Door het lage aantal vondsten is erg weinig bekend over het gebruik van deze (natte) gebieden. Toevalsvondsten leveren hier dan ook vaak zeer veel nieuwe informatie op (hiervoor geldt een meldingsplicht). Vanwege de lage trefkans wordt geen archeologisch onderzoek geëist.
Europees en Rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Watertoets
De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:
Gemeentelijk beleid
De ‘Watervisie Rijssen-Holten’ (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen. Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is meer uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).
Het plangebied ligt in het deelgebied "Kern Laag Rijssen en Opbroek". De gemeente wenst op het bedrijventerrein de Mors in 2020 meer waterbeleving te hebben en door afkoppeling minder overstort vanuit de riolering. Er is geen wateroverlast doordat er voldoende ruimte is voor water. De Maatgraven dient herkenbaar en gevuld met een goede waterkwaliteit aanwezig te zijn in het beeld.
De gemeente Rijssen-Holten heeft vanuit haar rol als rioleringbeheerder beleid opgesteld ten aanzien van riolering. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met de Waterschappen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Naar aanleiding van de wateroverlast van 2002 en 2003 heeft de gemeente het beleid geformuleerd dat in geval van inbreidingslocaties het water in het gebied moet blijven. Dit houdt in dat het hemelwater op de locatie geïnfiltreerd moet worden.
Beleid waterschap Vechtstromen
Het Waterbeheerplan 2010 – 2015 beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak ze deze willen bereiken. Om het gewenste waterbeleid te realiseren wil het waterschap de kernkwaliteiten samen met vijf andere waterschappen (in het grensgebied) uitbouwen. De hoofdlijnen bestaan uit Veiligheid, watersysteem, waterketen en overige taken. Het speerpunt voor veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren, waar bij het functioneren van primaire en regionale waterkeringen centraal staan. Voor het watersysteembeheer is het speerpunt gericht op het voorkomen van afwenteling door toepassing van de strategie: ‘vasthouden-bergen-afvoeren’. Daarnaast is voor de hoofdlijn waterketen, het goed functioneren van de waterketen in optimale samenwerking met gemeenten het belangrijkste speerpunt. Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor waterbeheer in de toekomst. Door de watertoets wordt er al meteen vroegtijdig nagedacht over de rol van water binnen een ontwikkeling. De watertoets is daarmee een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw op een thans volledig onbebouwd en onverhard terrein. Het toevoegen van nieuwe bebouwing (dakoppervlak) en daarmee samenhangende terreinverhardingen heeft gevolgen voor de plaatselijke waterhuishouding. Door het toevoegen van verhardingen komt een grotere hoeveelheid hemelwater versneld tot afvoer. Deze versnelde afvoer kan het bestaande watersysteem extra belasten. Via http://www.dewatertoets.nl/ is voor dit plan een watertoets uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat de normale procedure van toepassing is.
De bestemming en de grootte van het plan hebben een beperkte invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Uit het overleg met het waterschap komen geen bijzonderheden. Wanneer de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van hemelwaterafvoer in acht worden genomen geeft het waterschap een positief advies.
Het plan voorziet in circa 3.250 m2 verharding. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Het uitgangspunt bij het ontwerp is dat per m2 afvoerend verhard oppervlak 30 mm statische berging gerealiseerd wordt. Indien niet voldaan kan worden aan de genoemde afkoppelnorm dient € 26,-/m2 per toegevoegd verhard oppervlak bijgedragen te worden ten gunste van het gemeentelijk rioleringsfonds.
Met in achtneming van bovenstaande uitgangspunten vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Voor de bouw van het bedrijfsverzamelgebouw zal een Klic-melding worden uitgevoerd. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich op basis van de Risicokaart (paragraaf ) geen kabels en leidingen met een beschermingszone. Er bevinden zich ook geen hoogspanningsleidingen in de omgeving.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht. De SVBP2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Met de SVBP2012 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit regels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Hieronder wordt nader ingegaan op de bestemming alsmede de onderverdeling. De regels zijn, indien van toepassing, onderverdeeld in:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is, indien van toepassing, opgebouwd uit:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Vanuit het oogpunt van methodiek, rechtsgelijkheid en dienstverlening sluit dit bestemmingsplan, voorzover mogelijk, aan op de systematiek van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rijssen".
Artikel 3 Bedrijventerrein
Binnen deze bestemming is het oprichten van een bedrijven waaronder een bedrijfsverzamelgebouw tot en met milieucategorie 3.1 mogelijk. Welke bedrijvigheid hieronder valt is aangegeven in bijlage 1 "Staat van bedrijfsactiviteiten", die deel uitmaakt van de regels. Op het perceel is een bouwvlak gelegd, waarbij rekening is gehouden met een 5 meter bebouwingsvrije zone aan de zijde van de Kryptonstraat. Tevens is aangegeven wat de maximale bouwhoogte is.
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade of andere kosten als gevolg van deze ontwikkeling komt voor rekening van de initiatiefnemer, wat is opgenomen middels een anterieure overeenkomst. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Voor het bestemmingsplan is afgezien van het geven van inspraakmogelijkheden. Het betreft een bestaande bedrijventerrein en gelet op de kleinschalige aard van het plan is er geen aanleiding om een voorontwerpfase te doorlopen. Omwonenden zijn door initiatiefnemer geinformeerd over dit plan, zodat sprake is van een zorgvuldige voorbereiding.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisten opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale
belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De provincie Overijssel heeft een vooroverleglijst opgesteld van categorieën van bestemmingsplannen van lokale aard waarover vooroverleg niet noodzakelijk is. In dit geval valt het plan onder:
Plannen voor bedrijfsdoeleinden (waaronder kantoren) met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mits in lijn met de gemeentelijke bedrijfsterreinenvisie waarover overeenstemming is bereikt met buurgemeenten en die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten van Overijssel.
Dit bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied en is in overeenstemming met de provinciale beleidsdoelstellingen. Vooroverleg met de provincie is in eerste instantie niet noodzakelijk.
In het kader van het aspect water is een digitale watertoets uitgevoerd via http:\\dewatertoets.nl. De uitkomst van de watertoets is dat de normale procedure van toepassing is. Het resultaat van het vooroverleg met het waterschap is opgenomen in paragraaf 5.8.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 april 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.